Geld-2
1 / 37
La durée de la leçon est: 15 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Waar denk je aan bij het woord geld?
Slide 3 - Carte mentale
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Diapositive
Slide 19 - Diapositive
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Diapositive
16 euro
10 euro
14 euro
15 euro
Slide 22 - Question de remorquage
€ 10,05
Slide 23 - Question de remorquage
€ 3,10
Slide 24 - Question de remorquage
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Diapositive
het muntgeld
de mobiel
het briefgeld
de pinpas
Manieren om te betalen: met ...
Slide 27 - Question de remorquage
A
de paspin
B
de pinpas
C
de geldpas
D
de poespas
Slide 28 - Quiz
A
de pinpas
B
de bank
C
de kassa
D
de pinautomaat
Slide 29 - Quiz
A
de kassa
B
de kasa
C
de kaas
D
de klas
Slide 30 - Quiz
Slide 31 - Lien
Vul in: het bedrag in cijfers.
Negen euro en vijftig cent
Negen euro en vijftig cent
Slide 32 - Question ouverte
Vul in: het bedrag in cijfers.
Honderdtwintig euro
Honderdtwintig euro
Slide 33 - Question ouverte
Vul in: het bedrag in cijfers.
Zeventachtig euro en twintig cent
Zeventachtig euro en twintig cent
Slide 34 - Question ouverte
Één zak snoep kost 3,00 euro.
Je koopt 3 zakken snoep.
Hoeveel moet je betalen?
Je koopt 3 zakken snoep.
Hoeveel moet je betalen?
A
15,00
B
6,00
C
9,00
D
3,00
