MH2A: 2.7 les 1

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Week 41 MH2A - les 1

Planning week 41

• 2.7 Grammatica
• 2.8 Spelling
• Verder met interviewverslag

Lesdoelen

Je herhaalt: 

• de woordsoorten uit leerjaar 1.
  

Je leert:

• het hulpwerkwoord en het zelfstandig werkwoord herkennen.
  

Welke voor- en achtervoegsels ken je nog?

Deze week

Lidwoord                                 Persoonlijk voornaamwoord                                       

Bijv. naamwoord                  Bezittelijk voornaamwoord     

Zelf. naamwoord                 Hoofdtelwoord
Voorzetsel                              Rangtelwoord

Werkwoord

Lidwoorden

De/het = bepaald lidwoord.

Het is bepaald, het staat vast wanneer je de of het gebruikt.

Een = onbepaald lidwoord.

Onbepaald omdat je een zowel voor een de- als een het-woord kunt zetten.

Bijvoeglijk naamwoord

Zegt iets over een zelfstandig naamwoord

Vb: slim, katoenen, oud, dik

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?

Wat is het voorzetsel?
"Mijn bed staat naast de kast?"

Wat is het verschil tussen een persoonlijk vnw & een bezittelijk vnw?

Uitleg

Zelfst. naamwoord: mensen, dieren, dingen of gevoel

Je kan er een lidwoord voor zetten.

Voorzetsel: voor, naast, in

Je kan er "de kast" achter zetten

Uitleg

Persoonlijk voornaamwoord: verwijst naar een persoon of ding. Ik, je, u, hij, haar, het

Bezittelijk voornaamwoord: verwijst naar het bezit.

Mijn, jouw, uw, je, zijn

Wat is het hoofdtelwoord?

1. Twee
2. Middelste
3. 19e
4. Tweede

Wat is het rangtelwoord?

1. Laatste
2. Drie
3. Veel
4. 2019

Uitleg

Hoofdtelwoord: geeft een aantal of een plaats aan.

Twee, vijftien, 2019, veel

Rangtelwoord: geeft een rang aan.

Eerste, laatste, 20e

Zelfst. & hulpwerkwoord

Zelfst. werkwoord: 

Bij 1 werkwoord in de zin. Vormt zonder hulp van andere werkwoorden het werkwoordelijk gezegde.

Kim zou het boek gelezen hebben.

*Werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden in de zin.

Zelfst. & hulpwerkwoord

Hulpwerkwoord: "helpt het zelfst. werkwoord"

In een zin met beide werkwoorden, is het zelfst. werkwoord vaak een volt. deelwoord of een infinitief.

Ik moet elke dag naar school fietsen

 *Infinitief: het hele werkwoord

Zelf doen

Lees de leertekst

Opdracht: 1, 4, 5, 6, 7, 9, 10, 11, 12, 14, 

Huiswerk: opdracht 1, 4, 5, 6, 7

Eerder klaar? Verder met je interviewverslag