Library File 7; les 3

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Library file 7

Cribs

Lesdoel

• Je leert het werkwoord to want and to will.

Want or will

In het Engels zeg je met het werkwoord want dat je iets wilt.

Want or will

In het Engels zeg je met het werkwoord want dat je iets wilt.

Ik wil een nieuwe game.

Want or will

In het Engels zeg je met het werkwoord want dat je iets wilt.

Ik wil een nieuwe game.

I want a new game.

Want or will

In het Engels zeg je met het werkwoord want dat je iets wilt.

Ik wil een nieuwe game.

I want a new game.

Hij wil de Playstation 5.

Want or will

In het Engels zeg je met het werkwoord want dat je iets wilt.

Ik wil een nieuwe game.

I want a new game.

Hij wil de Playstation 5.

He wants the Playstation 5.

Want or will

Als je wilt dat er iets gebeurt, dan gebruik je want + to + ww.

Want or will

Als je zegt dat je iets wilt doen, gebruik je want + to + ww.

Ik wil een spel spelen.

Want or will

Als je zegt dat je iets wilt doen, gebruik je want + to + ww.

Ik wil een spel spelen.

I want to play a game.

Want or will

Als je zegt dat je iets wilt doen, gebruik je want + to + ww.

Ik wil een spel spelen.

I want to play a game.

Ze wil de muren verven.

Want or will

Als je zegt dat je iets wilt doen, gebruik je want + to + ww.

Ik wil een spel spelen.

I want to play a game.

Ze wil de muren verven.

She wants to paint the walls.

Want or will

Als iets zal / gaat gebeuren, dan gebruik je will + ww.

Want or will

Als iets zal / gaat gebeuren, dan gebruik je will + ww.

Ik ga mijn huiswerk doen.

Want or will

Als iets zal / gaat gebeuren, dan gebruik je will + ww.

Ik ga mijn huiswerk doen.

I will do my homework.

Want or will

Als iets zal / gaat gebeuren, dan gebruik je will + ww.

Ik ga mijn huiswerk doen.

I will do my homework.

Ze gaat foto's maken.

Want or will

Als iets zal / gaat gebeuren, dan gebruik je will + ww.

Ik ga mijn huiswerk doen.

I will do my homework.

Ze gaat foto's maken.

She will take photos.

I .... a colourful room.

1. will
2. want

She .... a new room.

1. will
2. wants

Tomorrow, I .... buy a new desk.

1. will
2. want

We .... help you move house next week.

1. will
2. want

Ik wil een poster.

Wij willen verhuizen.

1. We will move.
2. We want to move.

Zij wil een nachtkastje.

1. She wants a nightstand.
2. She will get a nightstand.

Ik zal morgen naar de winkel gaan.

1. I want to go to the store tomorrow.
2. I will go to the store tomorrow.

Wij gaan blauwe verf kopen.

1. We will buy blue paint.
2. We want to buy blue paint.

Zij wil jou helpen.

Zij wil jou helpen.

Want or will

In het Engels zeg je met het werkwoord want dat je iets wilt.

Ik wil een nieuwe game.

I want a new game.

Hij wil de Playstation 5.

He wants the Playstation 5.

Want or will

Als je wilt dat er iets gebeurt, dan gebruik je want + to + ww.

Ik wil een spel spelen.

I want to play a game.

Ze wil de muren verven.

She wants to paint the walls.

Want or will

Als iets zal / gaat gebeuren, dan gebruik je will + ww.

Ik ga mijn kamer een make-over geven.

I will give my room a makeover

She will like her new room.

 Zij zal haar nieuwe kamer mooi vinden.

Einde