Hebben Zijn
Ik heb een boek. Ik ben op school.
Jij hebt een boek. Jij bent op school.
Hij heeft een boek. Hij is op school.
Zij heeft een boek. Zij is op school.
U heeft een boek. U bent op school.
Wij hebben een boek. Wij zijn op school.
Jullie hebben een boek. Jullie zijn op school.
Zij hebben een boek. Zij zijn op school.