el verbo ir

1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

H4 clase de español
Bienvenidos chicas y chicos
Hoy es martes,16  de diciembre de 2024

Slide 2 - Diapositive

La clase anterior?

Slide 3 - Carte mentale

¿Cómo se pregunta 'Hoe laat is het'?

Slide 4 - Question ouverte

¿Qué hora es?
A
Son las diez menos diez
B
Son las dos menos diez
C
Son las diez y diez
D
A las diez y diez

Slide 5 - Quiz

Vamos al Instituto.
Vamos al HLZ

Slide 6 - Diapositive

OBJETIVOS (doelen)
Al final de esta clase los alumnos pueden usar el verbo ir.
Aan het einde van de les kunnen jullie het ww gaan vervoegen en gebruiken.

Slide 7 - Diapositive

Tarea: 
Hoja de la profe
Onderstreep de werkwoorden 
waarvan jij denkt dat ze een vorm van gaan zijn.

Slide 8 - Diapositive

timer
5:00

Slide 9 - Diapositive

Corregir

Slide 10 - Diapositive

IR
voy
vas
va
vamos
vais
van
Gaan
ik ga
jij gaat
hij/zij/u gaat
wij gaan
jullie gaan
zij / u mv gaan

Slide 11 - Question de remorquage

timer
0:30
1
2
3
4
5
van
abuelos
a casa
de sus
ellos

Slide 12 - Question de remorquage

Yo _______________ a la excursión, ¿ ___________ tú también?
timer
0:30
1
va - voy
voy - vas
voy - va
vas - voy

Slide 13 - Question de remorquage

Yo voy
Nosotros vais
Ella vas
Ellos vamos
Usted va
Vosotros vais
nosotros vamos
Tú van

Slide 14 - Question de remorquage

Practicamos el verbo IR

Slide 15 - Diapositive

TAREA(opdracht)
In duo's pak je om de beurt een kaartje
 1 van de twee leest de vraag voor in het Spaans 
De ander zoekt het bijpassende kaartje

Daarna klassikaal:
Ieder tweetal krijgt een beurt waarbij de een de zin in het Spaans zegt en de ander de vertaling erbij vertelt.
timer
4:00

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Tú ... al centro en autobús.

A
vamos
B
voy
C
vais
D
vas

Slide 22 - Quiz

Vul de juiste vorm van IR in.
Yo ... a la escuela en bicicleta.

A
voy
B
vas
C
vamos
D
vais

Slide 23 - Quiz

Sara y yo... a la playa en metro.

A
vais
B
vas
C
vamos
D
voy

Slide 24 - Quiz

Mis amigos... al cine en coche.

A
vamos
B
voy
C
van
D
vais

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Vidéo

Ik weet hoe ik het werkwoord IR moet vervoegen
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Sondage

Deberes

Agenda aanvullen met  6 zinnen en activiteiten met tijd ,dag van de week en met wie?

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

El verbo 'ir' (=gaan)
voy
ik ga
vas
jij gaat
va
hij, zij gaat
vamos
we gaan
vais
jullie gaan
van
zij (mv) gaan

Slide 31 - Diapositive

¿Cómo se pregunta 'Hoe laat is het'?

Slide 32 - Question ouverte

¿Qué hora es?
A
Son las diez menos diez
B
Son las dos menos diez
C
Son las diez y diez
D
A las diez y diez

Slide 33 - Quiz