Herhaling hoofdstuk 2 eidtie 7

• Economie
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 4

Herhaling H2

Economie B4

Welke soort inkomen is het?

rente

1. inkomen uit arbeid
2. inkomen uit bezit
3. overdrachtsinkomen

Welke soort inkomen is het?

huurtoeslag

1. inkomen uit arbeid
2. inkomen uit bezit
3. overdrachtsinkomen

Welke soort inkomen is het?

salaris

1. inkomen uit arbeid
2. inkomen uit bezit
3. overdrachtsinkomen

Welke soort inkomen is het?

winst

1. inkomen uit arbeid
2. inkomen uit bezit
3. overdrachtsinkomen

Welke soort uitgave is het?

het abonnement van je telefoon

1. dagelijkse uitgaven
2. vaste lasten
3. incidentele uitgaven

Welke soort uitgave is het?

een nieuwe scooter

1. dagelijkse uitgaven
2. vaste lasten
3. incidentele uitgaven

Welke soort uitgave is het?

boodschappen

1. dagelijkse uitgaven
2. vaste lasten
3. incidentele uitgaven

Waar of niet waar?

Als je inkomsten hoger zijn dan je uitgaven heb je een begrotingsoverschot

1. Waar
2. Niet waar

Waar of niet waar?

Door te zorgen voor meer inkomen, kun je je begrotingstekort oplossen.

1. Waar
2. Niet waar

Annet denkt dat haar auto over 3 jaar vervangen moet worden. Ze wil voor een andere tweedehands auto €3.600 uitgeven. Hoeveel moet zij per maand aan de kant leggen om dit te kunnen betalen?

1. €360
2. €300
3. €150
4. €100

Frits krijgt € 7,- zakgeld per week. Hoeveel krijgt hij per maand?

1. €28
2. €30,33
3. €30
4. €30,42

Jan krijgt per maand €100 voor het rondbrengen van reclameblaadjes, Jim krijgt week €25 euro voor het rondbrengen van reclameblaadjes. Wie verdient meer?

1. Jan
2. Jim

Noem de 3 geldfuncties.

Je rekent met je mobieltje een broodje af. Dit is een voorbeeld van.....

1. rekenmiddel
2. spaarmiddel
3. ruilmiddel

De prijs van een bioskoopkaartje is met €2 gestegen.

1. Rekenmiddel
2. ruilmiddel
3. spaarmiddel

Noem twee manieren van elektronisch betalen.

Een debetsaldo betekent...

1. Je saldo op je betaalrekening is negatief
2. Je saldo op je betaalrekening is positief

Linda staat €100 D rood op haar bankrekening. Via Zara.nl bestelt ze een broek van €50. Haar baas heeft haar salaris van €275 overgemaakt . Bereken haar nieuwe saldo.

1. 100
2. 125
3. 375
4. 50

Noem de drie spaarmotieven

Wat was ook alweer de formule om het rentebedrag te berekenen?

Op een spaarrekening staat €3500. Je krijgt 1,2 % rente per jaar. Bereken welk bedrag aan rente je na 4 jaar krijgt.

Een ander woord voor geleend bedrag is.....

1. sparen
2. rente
3. krediet
4. debet

Wat is geen leenmotief?

1. Je hebt een tijdelijk geldtekort.
2. Je wilt de aankoop van een duurzaam consumptiegoed niet uitstellen.
3. Je wilt een woning kopen. Je sluit dan een hypothecaire lening.
4. Je leent voor de rente.

Hoe bereken je de kredietkosten?

1. (aantal termijnen - termijnbedrag) x lening
2. (aantal termijnen x termijnbedrag) - lening
3. (aantal termijnen + termijnbedrag) x lening
4. (aantal termijnen : termijnbedrag) - lening

Kredietkosten berekenen:
Je leent € 15.000, met een termijnbedrag van € 380,93 per maand. Je betaalt de lening terug in 48 maanden. Hoeveel zijn je kredietkosten. Laat een berekening zien.

Berekenen de kredietkosten voor de SNS

Kredietkosten =

(aantal termijnen x termijnbedrag) - lening

Kredietkosten =

(aantal termijnen x termijnbedrag) - lening

Je leent een bedrag en betaalt dat terug in afgesproken aantal vaste termijnen =

1. Een persoonlijke lening
2. Een koop op afbetaling