der/die/das

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Lernziel 1: Ich kann der/die/das richtig benutzen.

het cadeau

iets

de verjaardag

straks

feliciteren

thuis

vertellen

uitnodigen

zu Hause

gratulieren

der Geburtstag

bald

erzählen

etwas

das Geschenk

einladen

der, die und das

De lidwoorden in het Nederlands:

de en het (bepaald)en  een (onbepaald) worden in het Duits.

De bepaalde lidwoorden vertalen we met : der, die en das.

Welk lidwoord staat voor een mannelijk zelfstandig naamwoord?

1. der
2. die
3. das

Welk lidwoord staat voor een onzijdig zelfstandig naamwoord?

1. der
2. die
3. das

bepaald lidwoord onzijdig = das

Vaak als het lidwoord 'het' is in het NL is het das in het Du: 

het kind > das Kind

het huis > das Haus

het hotel > das Hotel

Als een woord eindigt op -chen of -lein is het altijd das:

das Brötchen

das Mädchen

Woorden die eindigen op een "-e" zijn meestal:

1. Die
2. Das
3. Der
4. Die (meervoud)

... Mann

1. die
2. das
3. der

... Tante

1. die
2. das
3. der

... Freundinnen

1. die
2. das
3. der

Sleep de blauwe vakjes naar de rode. 

Wat hoort bij elkaar?

mannelijk

vrouwelijk

onzijdig

meervoud

die

die

das

der

.... Katze

.... Buch

.... Tier

.... Pilot

.... Spinne

.... Freundinnen

.... Kaninchen

.... Spinne

.... Bruder

.... Kind

.... 

Ohren

die

das

die (meervoud)

der

Hoofdletters

Je hebt al gezien dat in de Duitse taal veel meer woorden met een hoofdletter worden geschreven.

Dit zijn  de zelfstandige naamwoorden en herken je zo:

• woorden waar je de/het/een voor kunt zetten.

Wanneer een hoofdletter:

1. Begin van een zin. 

2. Namen, plaatsnamen, merken etc. 

3. Zelfstandige naamwoorden. 

Wel of geen hoofdletter?

1. die mutter
2. die Mutter

Wel of geen hoofdletter?

1. das pferd
2. das Pferd

Wel of geen hoofdletter?

1. zählen
2. die Zahl

Wel of geen hoofdletter?

1. Deutschland
2. deutschland

Wat krijgt in deze zin een hoofdletter?
'hallo, mein name ist otto'.

1. hallo, mein, otto
2. otto
3. mein, name
4. hallo, name, otto

Wat krijgt in deze zin een hoofdletter?
'ich habe einen hund und eine katze'.

1. ich
2. ich, hund
3. ich, hund, katze
4. ich, habe, hund, katze