Zinsleer - onderwerp en gezegde

ZINSLEER:
Het gezegde
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsSecundair onderwijs

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

ZINSLEER:
Het gezegde

Slide 1 - Diapositive

Stappenplan - zinsontleding

Slide 2 - Diapositive

Een Amerikaanse muzikant bespeelde met haar beide handen verschillende muziekinstrumenten.

Wat is het onderwerp?
A
Een Amerikaanse muzikant
B
bespeelde
C
met haar beide handen
D
verschillende muziekinstrumenten

Slide 3 - Quiz

Hoeveel poten heeft de giraf die net een amputatie onderging?

Wat is het onderwerp?
A
Hoeveel poten
B
heeft
C
de giraf
D
een giraf die net een amputatie onderging

Slide 4 - Quiz

Na een namiddagje shoppen moet je zeker een terrasje doen.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 5 - Question ouverte

Het kasteel werd in brand gestoken door de Duitsers in 1944.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 6 - Question ouverte

STAP 3: het gezegde van de zin
Gezegde:
Een zinsdeel dat aangeeft wat het onderwerp doet of hoe het onderwerp is.

2 soorten:
  • naamwoordelijk gezegde
  • werkwoordelijk gezegde  

Slide 7 - Diapositive




Martine is jarig.
Joachim lijkt ziek.
Straks wordt Zehra wakker.






Marcel zwemt een marathon.
Ik loop richting station.
Fien heeft haar vinger verbrand.


Vergelijk de zinnen in beide kolommen. Welk verschil merk jij op?

Slide 8 - Diapositive


Martine is jarig.
Joachim lijkt ziek.
Straks wordt Zehra wakker.


IS-zinnen
(toestand)
= zinnen met een NWG




Marcel zwemt een marathon.
Ik loop richting station.
Fien heeft haar vinger verbrand.

Doe-zinnen
(een actie)
= zinnen met een WWG

Slide 9 - Diapositive

Het hoofdwerkwoord
> is het belangrijkste werkwoord in een zin
> kan je niet weglaten uit een zin zonder dat de betekenis van een zin verandert.

> in een Nederlandstalige zin kunnen een of meerdere werkwoorden staan die zeggen wat het onderwerp DOET of IS




Slide 10 - Diapositive

DOE-zin (met WWG)

Ik slaap.
Ik zal slapen.
Ik zou graag nu willen slapen.
Ik zou graag willen kunnen slapen.

hoofdwerkwoord = slapen
IS-zin (met NWG)

Ik ben piloot.
Ik ben piloot geweest.
Ik zou piloot kunnen zijn.



hoofdwerkwoord= zijn

Slide 11 - Diapositive

Doe-werkwoord

> Het hoofdwerkwoord drukt een actie  uit.

> Het onderwerp doet iets.

> Het hoofdwerkwoord geeft voldoende informatie.



Ik zwem, jij lacht, hij voetbalt...


Is-werkwoord

> Het hoofdwerkwoord drukt een toestand uit.

> Het onderwerp is iets.

> Het hoofdwerkwoord geeft onvoldoende informatie, aanvulling is nodig

ZWoBBeLS
(zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen)

Ik ben, jij wordt, hij lijkt ...

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Het werkwoordelijk gezegde
= alle werkwoorden in de zin die zeggen wat het onderwerp doet. 
Het belangrijkste werkwoord is een DOE-werkwoord.

An gaat elke week gaan lopen.
Men heeft hem als wees gevonden.
We kunnen woensdag naar het WK voetbal kijken

Slide 14 - Diapositive

Het naamwoordelijk gezegde
= alle werkwoorden in de zin die zeggen wat het onderwerp is. 
Het belangrijkste werkwoord is een IS-werkwoord (ZWoBBeLS)
+
een noodzakelijke aanvulling (het NWD)

De beer was zachtaardig en slim.
Hij is ziek geworden.
Hij werd een echte held.

Slide 15 - Diapositive