Grammatica hst2.2

Hst 2.2 zinsdelen en zinnen
Hoe herken je/benoem je een bepaald deel van de zin?
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hst 2.2 zinsdelen en zinnen
Hoe herken je/benoem je een bepaald deel van de zin?

Slide 1 - Diapositive

Opfrissen: persoonsvorm, gezegde en onderwerp?

Vanaf morgen gaat de dansschool nieuwe dansers aannemen.

Slide 2 - Question ouverte

Dus...
1. Persoonsvorm: werkwoord, zin van tijd veranderen.
2. Gezegde: alle werkwoorden in de zin. 
3. Onderwerp: wie of wat + gez? 

Slide 3 - Diapositive

Vanaf morgen gaat de dansschool nieuwe dansers aannemen.
- wie/wat gaat de dansschool aannemen?

Slide 4 - Question ouverte

Het lijdend voorwerp (lv)
Wie of wat + gez + ow?
Vanaf morgen gaat de dansschool nieuwe dansers aannemen. 
lv: nieuwe dansers

Welke vraag stel je?
Niek organiseert graag feesten voor familie en vrienden. 




Slide 5 - Diapositive

Wat is het lv?
- Vanochtend heeft de artiest het optreden afgezegd.

Slide 6 - Question ouverte

De vrolijke agent heeft mij toch een bekeuring gegeven.

- Aan wie geeft hij een bekeuring?

Slide 7 - Question ouverte

Het meewerkend voorwerp (mv)
Aan wie of voor wie + wwg + ow + (lv)?
Je kan er aan (of voor) voor zetten of weglaten.

De vrolijke agent heeft mij een bekeuring gegeven. 
mv: (aan) mij.

Slide 8 - Diapositive

Wat is het mv?
Hij stuurt jou zo snel mogelijk zijn concepttekeningen.

Slide 9 - Question ouverte

De blouse hangt nu mooi in mijn kledingkast.
- Waar + gez. + ow?

Slide 10 - Question ouverte

De bijwoordelijke bepaling (bijw. bep.)
"in mijn kledingkast"
  • Informatie over: plaats, tijd, richting, manier waarop etc. 
  • Geeft antwoord op vragen als: waar, wanneer, waarheen, waarvandaan, waardoor, waarom.

  •  Wat blijft er over in de zin?
  • Er kunnen meerdere in een zin zitten

Slide 11 - Diapositive

Volg de stappen! 
Zoek de...
1. pv (tijd veranderen)
2. gez (alle ww in een zin)
3. ow (wie of wat + gez)
4. lv (wie of wat + gez + ow) 
5. mw (aan/voor wie + gez + ow (+ lv)) 
6. bwp (plaats, tijd, richting, manier). 

-> 4,5,6 zitten niet altijd in een zin. 

Slide 12 - Diapositive

Elke zaterdag koopt mijn vader bij de bakker verse croissantjes.

Slide 13 - Question ouverte

Elke zaterdag koopt mijn vader bij de bakker verse croissantjes. 
pv: koopt 
ow: mijn vader
gez.: koopt 
lv: verse croissantjes 
mv: - 
bijw. bep.: 
elke zaterdag - wanneer? (tijd)
bij de bakker - waar? (plaats)

Slide 14 - Diapositive

Elke zaterdag koopt mijn vader bij de bakker verse croissantjes. 
pv: koopt 
ow: mijn vader
gez.: koopt 
lv: verse croissantjes 
mv: - 
bijw. bep.: 
elke zaterdag - wanneer? (tijd)
bij de bakker - waar? (plaats)

Slide 15 - Diapositive