duurzaam = zo weinig mogelijk grondstoffen gebruikend zich realiseren = beseffen
Slide 12 - Diapositive
Aan de werkwoorden kun je zien in welke tijd een zin staat.
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quiz
Werkwoorden geven aan wat er gebeurt in een zin.
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quiz
Werkwoorden geven aan wat er gebeurt in een zin.
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quiz
In een zin kan maximaal 1 werkwoord staan.
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quiz
Kom je tegen in zinnen die gaan over 'iets doen'.
Bestaat uit de persoonsvorm en alle andere werkwoorden in de zin.
Geeft aan wat er gebeurt in de zin.
Geeft aan in welke tijd de zin staat.
Delen van splitsbare werkwoorden horen ook bij het werkwoordelijk gezegde (bijvoorbeeld: ruimt in, belt op).
Als er 'te' of 'aan het' voor de infinitief staat, horen deze woordjes ook bij het werkwoordelijk gezegde (bijvoorbeeld: staat te kijken, is aan het afwassen).
Conclusie: Het werkwoordelijk gezegde
Slide 17 - Diapositive
Terugblik en vooruitblik
Terugblik
Je hebt geleerd hoe je het werkwoordelijk gezegde in een zin kunt vinden.
gegeven wg en geen wg
Vooruitblik
In een volgende les ga je aan de slag met verbanden tussen zinnen en signaalwoorden.