toets h2 erfelijkheid

Evolutie en erfelijkheid

Succes!
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Evolutie en erfelijkheid

Succes!

Slide 1 - Diapositive

Op welk moment komt het genotype van een organisme tot stand?

Slide 2 - Question ouverte

Een cel heeft 7 chromosomen in de kern.
Is dit een gewone lichaamscel of een geslachtscel?
Leg je antwoord uit!

Slide 3 - Question ouverte

Een man en een vrouw hebben allebei een allel voor steil haar (A) en een allel voor krullend haar (a). Ze krijgen samen een kind.

Noteer de allelencombinaties die bij dit kind kunnen voorkomen.

Slide 4 - Question ouverte

Tussen mens en chimpansee komt het DNA voor meer dan 99% overeen.
Welke conclusie kun je daaruit trekken?

Slide 5 - Question ouverte

Noem twee voorbeelden van straling die mutaties kan veroorzaken.

Slide 6 - Question ouverte


In de familie van Femke komt cystische fibrose voor, een erfelijke ziekte. Femke zelf is kerngezond.
Leg uit dat het toch verstandig is van Femke om genetisch advies te vragen als zij een zwangerschap overweegt.

Slide 7 - Question ouverte

Taaislijmvliesziekte wordt veroorzaakt door een recessief gen (a).
Wat is het genotype van nummer 7 in de stamboom?

Slide 8 - Question ouverte

Taaislijmziekte wordt veroorzaakt door een recessief gen (a).
Twee ouders zijn beide heterozygoot voor het gen dat taaislijmziekte veroorzaakt.
Ze krijgen samen een dochter.
Hoe groot is de kans dat deze dochter géén taaislijmziekte krijgt?

Slide 9 - Question ouverte


PAH is een aandoening waarbij de bloedvaten in de longen vernauwd zijn. PAH kan verschillende oorzaken hebben. Eén daarvan is een erfelijke afwijking, veroorzaakt door een dominant gen (A). 
In de afbeelding zie je een stamboom van een familie waarin de erfelijke vorm van PAH voorkomt. Wat is het genotype van persoon P? En van persoon Q?

Slide 10 - Question ouverte


In tekening 1 van afbeelding 1 hiernaast is een jong van een Maleise tapir getekend. In tekening 2 is hetzelfde dier twee jaar later getekend.
Het jonge dier heeft hetzelfde fenotype als het volwassen dier.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz


Door geslachtelijke voortplanting ontstaan organismen met nieuwe genotypen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz

Een mutatie in een cel van de baarmoeder van een zwangere vrouw, kan verandering van het genotype van het embryo tot gevolg hebben.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz


Hoeveel chromosomen komen voor in de kern van een cel in de wand van een eileider van een vrouw?
A
23
B
46
C
92

Slide 14 - Quiz


In de afbeelding hiernaast zie je de vierling Tessa, Esmé, Lisa en Bo. Ze lijken als vier druppels water op elkaar.
Hoe is deze vierling ontstaan?
A
Uit één bevruchte eicel
B
Uit twee bevruchte eicellen
C
Uit vier bevruchte eicellen

Slide 15 - Quiz


Welke uitspraak is juist?
A
Geslachtscellen bevatten slechts één chromosoom
B
In een zaadcel kan een X-chromosoom voorkomen
C
Alle zaadcellen bevatten hetzelfde geslachtschromosoom
D
Een geslachtscel heeft altijd 24 chromosomen

Slide 16 - Quiz


Hieronder staan enkele codes met vier letters.
Welke van de codes toont een stukje DNA?
A
ABCDBDCA
B
CAEFEAFC
C
GACTATGC
D
TACDDTAC

Slide 17 - Quiz



Bij sommige baby’s die geboren zijn met donker haar, wordt het haar na enkele maanden lichter. Tijdens de puberteit wordt het haar dan weer donkerder.
De kleur van het haar vlak na de geboorte wordt beïnvloed door geslachtshormonen van de moeder. Na een tijdje zijn die uit het bloed van de baby verdwenen. In de puberteit neemt de productie van geslachtshormonen bij het kind toe.
Verandert door de werking van de geslachtshormonen het fenotype voor haarkleur? En verandert het genotype erdoor?
A
Alleen het fenotype verandert
B
Alleen het genotype verandert
C
Zowel het genotype als het fenotype verandert

Slide 18 - Quiz


Wat is de beste methode om de invloed van het milieu op het fenotype te bepalen?
A
Werken met organismen met hetzelfde genotype in dezelfde milieuomstandigheden
B
Werken met organismen met hetzelfde genotype in verschillende milieuomstandigheden
C
Werken met organismen met verschillende genotype in dezelfde milieuomstandigheden
D
Werken met organismen met verschillende genotype in verschillende milieuomstandigheden

Slide 19 - Quiz

Een groep geleerden is erin geslaagd om uit één lichaamscel van een volwassen schaap (de ‘moeder’) een lammetje te laten groeien: Dolly.
Waarmee is de erfelijke relatie tussen Dolly en haar moeder het best te vergelijken?

A
Die is hetzelfde als de relatie tussen broer en zus
B
Die is hetzelfde als de relatie tussen een eeneiige tweeling
C
Die is hetzelfde als de relatie tussen een twee-eiige tweeling
D
Die is hetzelfde als de relatie tussen moeder en dochter

Slide 20 - Quiz


Katherina zegt: De eicel bepaalt het geslacht bij de bevruchting.
Marnix zegt: De chromosomen van de man bestaan uit 22 paar exact gelijke chromosomen en 1 paar ongelijke chromosomen.
Wie heeft gelijk?

A
Beide hebben gelijk
B
Alleen Katherina heeft gelijk
C
Alleen Marnix heeft gelijk
D
Beide hebben ongelijk

Slide 21 - Quiz


Zet in de juiste volgorde van klein naar groot.
A
cel-chromosoom-DNA-gen
B
DNA-gen-chromosoom-cel
C
gen-DNA-chromosoom-cel
D
gen-chromosoom-DNA-cel

Slide 22 - Quiz

Hypothese van je cijfer!
010

Slide 23 - Sondage

Hoe ging het maken van deze toets?
Leg je antwoord uit!

Slide 24 - Question ouverte

Let op!
  • Extra opdracht op A3 vel, zie bord.
  • Lever deze lesson up netjes in 

Slide 25 - Diapositive