Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
[Woensdag 12 juni]
Ga rustig zitten
Chromebook op tafel
Slide 1 - Diapositive
Planning
Voorkennis activeren
Tekst lezen
Vragen beantwoorden
Les afsluiten
Planning
Slide 2 - Diapositive
Ken je een van deze schilderijen?
Slide 3 - Diapositive
Johannes Vermeer
Slide 4 - Carte mentale
nos.nl
Slide 5 - Lien
GROTE TENTOONSTELLING VERMEER IN RIJKSMUSEUM
De tekst lezen we een stukje samen.
De vragen van de tekst maak je individueel en in stilte.
Per vraag krijg je 1 minuut om te beantwoorden.
Slide 6 - Diapositive
Grote tentoonstelling Vermeer in Rijksmuseum
Luister en lees mee.
Als je naam genoemd wordt, ga je verder met voorlezen tot de volgende de beurt krijgt.
Slide 7 - Diapositive
1. Welke twee verschillen tussen Rembrandt en Vermeer worden in de tekst genoemd?
Slide 8 - Question ouverte
2. Waarom is Vermeer volgens kunstkenners zo’n bijzondere schilder?
Slide 9 - Question ouverte
3. Waarom zijn niet alle werken van Vermeer op de tentoonstelling aanwezig?
Slide 10 - Question ouverte
4. In het tekstdeel onder het kopje 'Een groot schilder' worden de schilders Rembrandt en Vermeer op enkele punten met elkaar vergeleken. Wat is een [overeenkomst] tussen de twee schilders?
A
Beide schilders gebruiken een dramatische thematiek en stijl.
B
Beide schilders hebben een groot oeuvre.
C
Beide schilders maken gebruik van lichtval.
D
Beide schilders zijn geboren in Delft
Slide 11 - Quiz
5. In het tekstdeel onder het kopje 'Over de hele wereld' wordt nog een overeenkomst tussen Rembrandt en Vermeer genoemd. Welke is dat?
Slide 12 - Question ouverte
6. Lees regel 23-26 nogmaals. Wat is er bijzonder aan het schilderij Allegorie op de Schilderkunst? Noem twee dingen.
Slide 13 - Question ouverte
7. In regel 30 staan het signaalwoord [omdat]. Welk verband geeft dit signaalwoord aan?
A
een conclusie
B
een reden
C
een voorwaarde
D
een gevolg
Slide 14 - Quiz
8. Wat betekent [ontvreemden] (r. 37)?
A
betalen
B
lenen
C
stelen
D
verzekeren
Slide 15 - Quiz
9. Waar vind je in regel 39-40 voorbeelden van?
A
Van dingen die musea doen om geld te verdienen voor een tentoonstelling.
B
Van dingen die musea doen om scholieren meer te leren over kunst.
C
Van dingen die musea doen voor de bezoekers die ze elke dag ontvangen.
D
Van dingen die musea doen voor de schilderijen die ze van andere musea mogen
lenen.
Slide 16 - Quiz
10. Een van de schilderijen van Vermeer heet 'Christus in het huis van Martha en Maria'. In welke zaal van de tentoonstelling hangt dit schilderij?