W16

HFD 6

Lees in je boek (blz 50 t/m 55) en let op 
de dikgedrukte woorden.

In deze les behandelen we de eerste begrippen 
van hfd 6.
Probeer alles toe te passen met 
in je achterhoofd telkens de vraag:,
"is dit nou VORMGEVING of VOORSTELLING"?

ZIe daarvoor ook de volgende slide met het schema over KUNSTBESCHOUWING
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
Beeldende vormingMiddelbare school

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

Éléments de cette leçon

HFD 6

Lees in je boek (blz 50 t/m 55) en let op 
de dikgedrukte woorden.

In deze les behandelen we de eerste begrippen 
van hfd 6.
Probeer alles toe te passen met 
in je achterhoofd telkens de vraag:,
"is dit nou VORMGEVING of VOORSTELLING"?

ZIe daarvoor ook de volgende slide met het schema over KUNSTBESCHOUWING

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

WOORDDOSSIER HFD 6:
Momentopname: één moment wordt vastgelegd op camera (foto), in een tekening etc.

Levendig: een persoon is opgewekt, een krachtig iemand, die veel energie en warmte uit straalt. Met veel levenskracht. 
Het kan ook over een 'levendige' situatie gaan (opgewekt, veel warmte en positieve energie).



Schilderstijl (kunststroming in het algemeen). 
De manier waarop de kunstenaar met zijn kwasten en materialen omgaat.
Ofwel de hanteringswijze.
Voorbeelden:
*streepjes structuur, puntjes en vlekken.
*Dikke / dunne verftextuur.
*Vlotte / gedetaileerde nauwkeurige penseelstreek.
*Kleine / expressieve bewegingen.


Een traditie: is een gebruik of gewoonte die van de ene generatie op de andere wordt doorgegeven.  

Installlatie: ruimtelijk (3D) beeld bestaande uit afzonderlijke elementen, opgehangen of neergezet, op een speciaal daarvoor uitgekozen locatie. Het kan tijdelijk en locatie-gebonden zijn 


Autonome kunst:   De kunst maar heeft geen directe vaste functie en is dus op zich zelf staand. (Dit wil niet zeggen kunst zonder doel).
Toegepaste kunst : esthetische vormgeving van functionele voorwerpen zoals gebouwen, meubels, kleding, drukwerk en dergelijke.  Ze hebben dus een praktisch nut, een functie.  

Textuur: hoe iets aan de buitenkant -het oppervlak- aanvoelt.

Slide 3 - Diapositive

INSTRUCTIE:

Bekijk de volgende 2 filmpjes over "INSTALLATIE".
Dit heb je nodig om straks de vragen te 
kunnen maken.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Slide 6 - Vidéo

Autonome kunst: 
De kunst maar heeft geen directe vaste functie en is dus op zich zelf staand. 
(Dit wil niet zeggen 'kunst zonder doel'). 

Slide 7 - Diapositive

TOEGEPASTE kunst: 
esthetische vormgeving van functionele voorwerpen zoals gebouwen, meubels, kleding, drukwerk en dergelijke.  Ze hebben dus een praktisch nut, een functie.

Slide 8 - Diapositive

Schilderstijl:
Ofwel de schilder-TECHNIEK: de manier waarop de kunstenaar met zijn kwasten en materialen omgaat.
Door de eeuwen heen zijn kunstenaars hun gereedschap anders gaan gebruiken.
De ene schildert (met een heel dun penseeltje) fotografisch, hyperrealistisch.
De ander (met een platte kwast) schildert heel schetsmatig; heel 'schilderachig' metgrove streken. 
De ander gebruikt hele expressieve kleuren. Kijk naar de voorbeelden op de volgende slide.

Slide 9 - Diapositive

Schilderstijlen
Renassaince
Cezanne
Haagse school
Expressionisme; Kandinsky

Slide 10 - Diapositive

TEXTUUR: hoe iets aanvoelt aan de buitenkant

Pasteus/ dik verfgebruik
structuur: opbouw

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Bekijk de film van Theo Jansen "strandbeesten" in de vorige slide.
Is er hier sprake van een installatie?
Waarom wel of niet?

A
Ja, want het beweegt en het is buiten.
B
Ja, het is lokaal gebonden, bestaat uit meerdere onderdelen en is misschien tijdelijk.
C
Nee, dit is een constructie, en het kan overal staan of bewegen.
D
Nee, want het is niet persé tijdelijk en als het niet waait, dan beweegt hij niet.

Slide 13 - Quiz

Installatie: You, Me, Something Else. (van A. Miller 2010)

Slide 14 - Diapositive


De kunstenaar heeft vorm en functie van elkaar vervreemd bij deze installatie in een museumzaal.
Verklaar dat aan de hand van de afbeelding.

A
Slingers met vlaggen horen in een feestzaal en niet in een museumzaal.
B
De slingers hangen heel erg netjes kris kras door de zaal. Dat doe je niet als je ze feestelijk ophangt.
C
Het is nog niet af.
D
De ruimte is niet erg feestelijk maar leeg. Er wandelen slechts een man en een vrouw in een lege ruimte.

Slide 15 - Quiz


Welke van deze 4 zijn Nederlandse tradities?
1                     2
3
4
A
Nummer 1 en 4
B
Nummer 2 en 3
C
Nummer 2 en 3
D
Nummer 4

Slide 16 - Quiz

Fotografisch schideren (hyper realistisch).

Slide 17 - Diapositive


Beide kunstwerken zijn schilderijen.
Wat kun je zeggen over deze twee verschillende  schilderstijlen/ hanteringswijzen? 
1
2
A
1. is schilderachtig, met vele streepjes en 2. is zwart-wit.
B
1. heeft een vlotte penseelstreek en is dunne olieverf. 2. is heel precies geschilderd met dikke dekkende verf en de motoriek is expressief.
C
1. is snel opgezet en met een dunne kwast opgebracht. 2. is met een dikke kwast geschilderd.
D
1. heeft gebogen streepjes structuur, een vlotte penseelstreek, de bewegingen zijn expressief. 2. is met een heel dun penseel dun opgebracht.

Slide 18 - Quiz

OPDRACHT voor WEEKTAAK 16

Wat versta jij onder feestelijk?
Zoek op internet drie plaatjes van:
       -Een autonoome sculptuur (3D beeld) die volgens jou FEEST uitdrukt.
       -Een schilderij (abstract of figuratief) wat feest uitdrukt.
       -Een foto van wat-voor jou en in jou omgeving- "feest" is of uitdrukt.

Schrijf hierbij een verslag van minimaal 150 woorden.
Benoem hierin DRIE overeenkomsten, die te maken hebben met de uitdrukking van het thema "FEEST" in je gekozen drie plaatjes .
Vertel ook waarom je voor deze plaatjes hebt gekozen. 
Gebruik in je verslag de woorden uit het woorddossier en maak er een goed lopend en logisch verhaal van: 
Momentopname, levendig, schilderstijl, autonome kunst, schilderstijl, traditie en textuur.

Slide 19 - Diapositive