3H SGA HA feest vervolg

FEEST!
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
Beeldende vormingMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

FEEST!

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive


WOORDDOSSIER

Momentopname: één moment wordt vastgelegd op camera (foto), in een tekening etc.

Levendig: een persoon is opgewekt, een krachtig iemand, die veel energie en warmte uit straalt. Met veel levenskracht. Het kan ook over een 'levendige' situatie gaan (opgewekt, veel warmte en positieve energie).
Schilderstijl 
De manier waarop de kunstenaar met zijn kwasten en materialen omgaat.
Ofwel de hanteringswijze. Voorbeelden:
*streepjes structuur, puntjes en vlekken.
*Dikke / dunne verftextuur.
*Vlotte / gedetailleerde nauwkeurige penseelstreek.
*Kleine / expressieve bewegingen.



Slide 3 - Diapositive

WOORDDOSSIER:

Een traditie: is een gebruik of gewoonte die van de ene generatie op de andere wordt doorgegeven.  

Installlatie: ruimtelijk (3D) beeld bestaande uit afzonderlijke elementen, opgehangen of neergezet, op een speciaal daarvoor uitgekozen locatie. Het kan tijdelijk en locatie-gebonden zijn 
Autonome kunst:   De kunst maar heeft geen directe vaste functie en is dus op zich zelf staand. (Dit wil niet zeggen kunst zonder doel).
Toegepaste kunst : esthetische vormgeving van functionele voorwerpen zoals gebouwen, meubels, kleding, drukwerk en dergelijke.  Ze hebben dus een praktisch nut, een functie.  
Textuur: hoe iets aan de buitenkant -het oppervlak- aanvoelt.

Slide 4 - Diapositive

INSTRUCTIE:

Bekijk de volgende 2 filmpjes over "INSTALLATIE".
Dit heb je nodig om straks de vragen te 
kunnen maken.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Slide 7 - Vidéo

Autonome kunst: 
De kunst heeft geen directe functie en is dus op zich zelf staand. 
(Dit wil niet zeggen 'kunst zonder doel'). 

Slide 8 - Diapositive

TOEGEPASTE kunst: 
Esthetische vormgeving van functionele voorwerpen zoals gebouwen, meubels, kleding, drukwerk en dergelijke.  Ze hebben dus een praktisch nut, een functie.

Slide 9 - Diapositive

Schilderstijl:
Ofwel de schilder-TECHNIEK: de manier waarop de kunstenaar met zijn kwasten en materialen omgaat. Door de eeuwen heen zijn kunstenaars hun gereedschap anders gaan gebruiken. De ene schildert (met een heel dun penseeltje) fotografisch, hyperrealistisch. De ander (met een platte kwast) schildert heel schetsmatig; heel 'schilderachig' met grove streken. 
De ander gebruikt hele expressieve kleuren. Kijk naar de voorbeelden op de volgende slide.

Slide 10 - Diapositive

Schilderstijlen
Renassaince
Cezanne
Haagse school
Expressionisme; Kandinsky

Slide 11 - Diapositive

TEXTUUR: hoe iets aanvoelt aan de buitenkant

Pasteus/ dik verfgebruik
structuur: opbouw

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Bekijk de film van Theo Jansen "strandbeesten" in de vorige slide.
Is er hier sprake van een installatie?
Waarom wel of niet?

A
Ja, want het beweegt en het is buiten.
B
Ja, het is lokaal gebonden, bestaat uit meerdere onderdelen en is misschien tijdelijk.
C
Nee, dit is een constructie, en het kan overal staan of bewegen.
D
Nee, want het is niet persé tijdelijk en als het niet waait, dan beweegt hij niet.

Slide 14 - Quiz

Installatie: You, Me, Something Else. (van A. Miller 2010)

Slide 15 - Diapositive


De kunstenaar heeft vorm en functie van elkaar vervreemd bij deze installatie in een museumzaal.
Verklaar dat aan de hand van de afbeelding.

A
Slingers met vlaggen horen in een feestzaal en niet in een museumzaal.
B
De slingers hangen heel erg netjes kris kras door de zaal. Dat doe je niet als je ze feestelijk ophangt.
C
Het is nog niet af.
D
De ruimte is niet erg feestelijk maar leeg. Er wandelen slechts een man en een vrouw in een lege ruimte.

Slide 16 - Quiz


Welke van deze 4 zijn Nederlandse tradities?
1                     2
3
4
A
Nummer 1 en 4
B
Nummer 2 en 3
C
Nummer 2 en 3
D
Nummer 4

Slide 17 - Quiz

Fotografisch schideren (hyper realistisch).

Slide 18 - Diapositive


Beide kunstwerken zijn schilderijen.
Wat kun je zeggen over deze twee verschillende  schilderstijlen/ hanteringswijzen? 
1
2
A
1. is schilderachtig, met vele streepjes en 2. is zwart-wit.
B
1. heeft een vlotte penseelstreek en is dunne olieverf. 2. is heel precies geschilderd met dikke dekkende verf en de motoriek is expressief.
C
1. is snel opgezet en met een dunne kwast opgebracht. 2. is met een dikke kwast geschilderd.
D
1. heeft gebogen streepjes structuur, een vlotte penseelstreek, de bewegingen zijn expressief. 2. is met een heel dun penseel dun opgebracht.

Slide 19 - Quiz

OPDRACHT:

Wat versta jij onder feestelijk?
Zoek drie plaatjes van:
 -Een autonoom sculptuur (3D beeld) die volgens jou FEEST uitdrukt.
 -Een schilderij (abstract of figuratief) wat feest uitdrukt.  
 -Een foto van wat-voor jou en in jou omgeving- "feest" is of uitdrukt. 

Schrijf hierbij een verslag van minimaal 150 woorden.
Benoem hierin DRIE overeenkomsten, die te maken hebben met de uitdrukking van het thema "FEEST" in je gekozen drie plaatjes .
Vertel ook waarom je voor deze plaatjes hebt gekozen. 

Slide 20 - Diapositive