Thema 9 Blok 3 Arbeidsomstandigheden

Thema 9 Grondstoffen


Blok 3 Arbeidsomstandigheden. 
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens en MaatschappijMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 8 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Thema 9 Grondstoffen


Blok 3 Arbeidsomstandigheden. 

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen deze les? 
Blok 3: Arbeidsomstandigheden

Lezen + maken opdrachten 9t/m15

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen van deze les? 
  • Je kan beschrijven hoe arbeiders in Nederland leefden in de 19e eeuw. 
  • Je kan twee redenen noemen waarom er veel armoede in Nederland was.
  • Je kan twee voorbeelden noemen hoe deze armoede opgelost kon worden.
  • Je kan verklaren waardoor de Nederlandse bevolking groeide in de 19e eeuw.

Slide 3 - Diapositive

Waar gaat dit blok over? 
In de negentiende eeuw waren de arbeidsomstandigheden in Nederland slecht. Veel mensen waren erg arm.  Inmiddels is Nederland door de modernisering een welvarend lang geworden. 

In andere delen van de wereld zijn de arbeidsomstandigheden nog altijd erg slecht. Hoe kunnen we deze omstandigheden verbeteren? 

Slide 4 - Diapositive

Wanneer ben je eigenlijk arm?

Slide 5 - Carte mentale

0

Slide 6 - Vidéo


Hulp aan armen in de 19e eeuw

  • Bij ziekte of werkloosheid klopte je in eerste instantie aan bij familie.
  • Geen familie? Dan was je afhankelijk van liefdadigheid.
  • Liefdadigheid in de 19e eeuw kwam van de kerk of rijke burgers.
  • Deze liefdadigheid bestond uit: voedsel, brandstof en kleding.
  • Om liefdadigheid te ontvangen moest je: het écht nodig hebben, je netjes gedragendankbaar zijn en naar de kerk gaan.

Een schilderij van Albert Anker waarop soep wordt uitgedeeld aan armen.

Slide 7 - Diapositive


Rol van de overheid



  • De rol van de overheid (landelijk en gemeentelijk) was erg klein: zij zagen het niet als hun taak.
  • Sommige gemeenten hadden een armenfonds. Dit fonds was niet verplicht en het geld was beperkt: op was op.

De Goudsbloemgracht in de Amsterdamse wijk Jordaan uit 1850. Het is eigenlijk helemaal geen gracht, maar een sloot met aan beide kanten zeer slechte woningen. De hygiëne was slecht. Er was geen schoon drinkwater, geen riool, geen wc's. Regenwater werd verzameld in tonnen.

Slide 8 - Diapositive


Arbeidsomstandigheden

  • Saai (door arbeidsdeling/lopende band).
  • Lange werkdagen (14 uur per dag).
  • Gevaarlijk.
  • Geen enkel recht, ook geen stakingsrecht.
  • Lage lonen (bij fouten: loon inhouden).

Slide 9 - Diapositive


Kinderarbeid



  • Ze zijn nog jong: je hebt er nog lang wat aan.
  • Vrouwen en kinderen zijn goedkoper dan mannen.
  • Kleine handen kunnen beter op plekken tussen machines.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo


Woonomstandigheden


  • Slechte woningen (snel gebouwd dus: haastige spoed...).
  • Panden die niet als woning zijn bedoeld (zoals kelderwoningen).
  • Dichtbij fabrieken met hun rokende schoorstenen.
  • Slechte hygiëne, riolering en watervoorzieining.

Slide 12 - Diapositive

Sociale Kwestie
  • De slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders zijn duidelijk zichtbaar. Deze problemen en het zoeken naar een oplossing hiervoor heet: de Sociale kwestie.
  • Arbeiders gaan zich organiseren in vakbonden. Hierdoor komen er ook meer stakingen voor.
  • De 'rijken' krijgen ook last van de problemen van de arbeiders: ongelukken en  stakingen in de fabrieken, en zeer besmettelijke ziekten.

Slide 13 - Diapositive

Landbouwkoloniën
  • Om de armen te laten werken voor deze liefdadigheid moesten de armen werken in landbouwkoloniën zoals in Drenthe en Friesland. 
  • Sommigen leden van deze liefdadigheidsorganisaties kwamen op bezoek bij de armen om te controleren of zij wel goed leefden. 
We lezen Landbouwkoloniën op blz 58

Slide 14 - Diapositive

Bevolkingsgroei
  • Eind negentiende eeuw verbeteren de leefomstandigheden.  Riolering en waterleiding werd aangelegd > Mensen werden zodoende minder vaak ziek. 
  • Er werd meer voedsel verbouwd dankzij verbeteringen in de landbouw. Ook werd er graan geïmporteerd. 
  • Kennis over hygiëne verbeterde > minder epidemieën.

Tussen 1850 en 1900 groeit de bevolking van 3.1 naar 5 miljoen mensen.  


Slide 15 - Diapositive

Een nieuwe grondwet

In 1840 volgde Willem II zijn vader op. De koning had veel macht. Er waren wel ministers, maar die kon de koning gewoon ontslaan. Hij bepaalde alles en wetten maakte hij zelf....

In 1848 zijn er in heel Europa revoluties. Mensen willen inspraak in het bestuur. Willem II, bang voor de gevolgen van een eventuele revolutie, gaf de liberaal Thorbecke de opdracht een nieuwe grondwet te schrijven. 
Door deze grondwet begon ons land een democratie te worden
Lees Een nieuwe grondwet op blz 62
Je kan uitleggen waarom Willem II in 1848 een nieuwe grondwet liet schrijven.

Slide 16 - Diapositive

Een nieuwe grondwet
In deze grondwet: 
  • Wordt ministeriële verantwoordelijkheid ingevoerd. Ministers zijn verantwoordelijk voor wetten en de koning werd onschendbaar (ministers zijn verantwoordelijk voor koning)
  • De wetgevende macht komt bij het parlement te liggen ( => Het parlement moet wetten eerst goedkeuren voor ze ingevoerd worden).
  • Het censuskiesrecht werd ingevoerd (rijke mannen kiezen Tweede Kamer)
  • In artikel 1 van de grondwet staat dat de staat alle mensen gelijk behandeld moeten worden.  
Je kan drie wijzigingen uit deze grondwet noemen waardoor de koning zijn macht verloor.

Slide 17 - Diapositive

aan de slag! 
Blok 3: Arbeidsomstandigheden

Maken t/m opdracht 15 

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

Wanneer was het Revolutiejaar?
A
1813
B
1815
C
1830
D
1848

Slide 20 - Quiz

In 1848 heeft Thorbecke de grondwet geschreven. Thorbecke schreef: 'de koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk.'

Thorbecke was ...
A
Liberaal
B
Conservatief
C
Confessioneel
D
Socialist

Slide 21 - Quiz

'Niet de koning zelf, maar zijn ministers zijn verantwoordelijk voor besluiten.' hoort bij:
A
ministeriële verantwoordelijkheid
B
onschendbaar
C
censuskiesrecht
D
klassieke grondrechten

Slide 22 - Quiz

Wie heeft de wetgevende macht vanaf 1848?
A
Parlement
B
Regering
C
De Eerste Kamer
D
De Tweede Kamer

Slide 23 - Quiz

Wat betekent censuskiesrecht uit de grondwet van 1848?
A
Mannen mogen stemmen
B
Rijke mannen en vrouwen mogen stemmen
C
Mannen die boven een bepaald bedrag belasting betalen mogen stemmen
D
Iedereen mag stemmen

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Vidéo

Aan de slag 
Lezen: 
Typhus Mary, Een nieuwe grondwet en Maatschappelijke stromingen (blz 61t/m 62)
Maken: 
Opdrachten t/m 13 + deze week maak je één menukaart naar keuze.
Leer met Quizlet en vat samen met de leerdoelen. 

Slide 26 - Diapositive

2. Wat gaan we doen deze les? 
-Lezen : Maatschappelijke stromingen(blz 62) Arbeidsomstandigheden en Woningwet (blz 65 t/m 67)
-Maken: Opdrachten t/m 18 + deze week maak je één menukaart naar keuze.
-Leren met Quizlet.live

Slide 27 - Diapositive

Bouwstenen (of leerdoelen) van deze les
  • Je kan drie maatschappelijke stromingen in de politiek beschrijven. Je kan aangeven welke groepen en belangen zij hadden en welke mensen deze ideeën goed vonden. 
  • Je kan drie voorbeelden noemen van sociale wetten

Slide 28 - Diapositive

Maatschappelijke stromingen

Liberalen vinden vrijheid belangrijk. De overheid moet zich zo min mogelijk met burgers en de economie bemoeien. Vooral rijke mensen vonden deze ideeën goed.  
Confessionelen (= protestanten en katholieken) vinden het belangrijk dat het geloof, dat wat in de bijbel staat, in de wetten terug te zien is.  Vooral gelovige mensen vonden deze ideeën goed. 
Socialisten vinden dat er voor de belangen van de arbeiders opgekomen moet worden en dat er sociale wetten gemaakt moeten worden.  Arbeiders waren aanhangers  van het socialisme. 



Lees Maatschappelijke stromingen op blz 63
Leerdoel
Je kan drie maatschappelijke stromingen in de politiek beschrijven. Je kan aangeven welke groepen en belangen zij hadden en welke mensen deze ideeën goed vonden. 

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Vidéo

Arbeidsomstandigheden
De sociale kwestie = de leef- en arbeidsomstandigheden van de  arbeiders. 
In 1874 werd de eerste sociale wet, het Kinderwetje van Van Houten, aangenomen. Kinderen onder de 12 mochten niet langer in de fabrieken werken. 

Meer sociale wetten volgden: de woningwet 1901, leerplichtwet,  de ongevallenwet, de arbeidstijdenwet en later de arbowet. 

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Vidéo

Slide 33 - Vidéo

Welke drie maatschappelijke stromingen kennen wij?

Slide 34 - Question ouverte

Schrijf in je eigen woorden op wat de sociale kwestie inhoudt

Slide 35 - Question ouverte

Wat was de eerste sociale wet?
A
Algemene Ouderdoms Wet
B
Bijstandswet
C
Kinderwetje van Van Houten
D
Armenwet

Slide 36 - Quiz

Wat is géén sociale wet?
A
Kinderwetje van Van Houten
B
Ongevallenwet
C
Woningwet
D
Vrijheid van vergadering

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Vidéo

Aan de slag 
Lezen: 
Maatschappelijke stromingen, Arbeidsomstandigheden en Woningwet (blz 63t/m 67)
Maken: 
Opdrachten t/m 22 + deze week maak je één menukaart naar keuze.
Leer met Quizlet en vat samen met de leerdoelen. 

Slide 39 - Diapositive

3. Wat gaan we doen deze les? 
Lezen: Jemen (blz 67)
Maken: Opdrachten t/m 23 + + deze week maak je één menukaart naar keuze
Leren: Begrippen en leerdoelen Blok 3



Slide 40 - Diapositive