Spelling Klas 4 - TV H1 - TEST

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

TEST JEZELF

Hoe goed ken je de theorie uit hoofdstuk 1?

Heeft dit citaat de goede leestekens?
Jan vroeg: "Waarom moeten we altijd zo vroeg opstaan?"

1. goed
2. niet goed

Heeft dit citaat de goede leestekens?
Papa zei "Dat heb je goed gedaan"!

1. goed
2. niet goed

Jan vertelde dat hij zijn buurman uit het kanaal had gered.

1. dit is een citaat
2. dit is geen citaat
3. de leestekens kloppen niet
4. dit is een uitdrukking

Jan vertelde: ´Ik heb mijn buurman uit het kanaal gered.´

1. dit is een citaat
2. dit is geen citaat
3. de leestekens kloppen niet
4. dit is een uitdrukking

Is de zin goed of fout?
Let op hoofdletters en werkwoorden!

De jongen beloofd haar een cadeautje.

1. goed
2. fout

Is de zin goed of fout?
Let op hoofdletters en werkwoorden!

Zij is in januari jarig.

1. goed
2. fout

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?

1. Gisteren haastten mijn ouders zich naar de bus.
2. Gisteren haasten mijn ouders zich naar de bus.

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?

1. Hij heeft zich bij mij gemeld.
2. Hij heeft zich bij mij gemeldt.
3. Hij heeft zich bij mij gemelt.

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?

1. Annie vluchte de wc in.
2. Annie vluchtte de wc in.

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?

1. Hij is verhuist naar Amsterdam.
2. Hij is verhuisd naar Amsterdam.

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?

1. Houdt je van pizza?
2. Houd je van pizza?

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?

1. Je rijdt in een luxe wagen.
2. Je rijd in een luxe wagen.

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.

1. gebeurd
2. gebeurt
3. gebeurdt

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.

1. besteden
2. besteede
3. besteedden
4. besteeden

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!

1. betekend
2. betekent
3. betekendt

Welk woorden moeten met een hoofdletter?

Elke zondag laat mevrouw de jong haar hond uit.

1. zondag, jong
2. zondag, de, jong
3. de, jong
4. jong

Tweehonderd zakken thee ... klaar om verstuurd te worden.

1. staat
2. staan

Een aantal leerlingen ... zich goed voorbereid.

1. heeft
2. hebben

10% van de Fransen ... ontevreden over de nieuwe president.

1. is
2. zijn

De dame en haar hond ... samen mee aan een hondenshow.

1. deed
2. deden