W4 - NE MC1: verbanden en signaalwoorden - deel 2

• Nederlands
• Secundair onderwijs

NE MC1: verbanden en signaalwoorden - deel 2

02

oefening:

Welk verband hoort bij 

het signaalwoord?

bijvoorbeeld

1. voorbeeld
2. oorzaak-gevolg
3. opsomming/volgorde
4. tegenstelling/verschil

hierdoor

1. voorbeeld
2. oorzaak-gevolg
3. opsomming/volgorde
4. tegenstelling/verschil

hoewel

1. voorbeeld
2. oorzaak-gevolg
3. opsomming/volgorde
4. tegenstelling/verschil

ten eerste

1. voorbeeld
2. oorzaak-gevolg
3. opsomming/volgorde
4. tegenstelling/verschil

zodat

1. voorbeeld
2. oorzaak-gevolg
3. opsomming/volgorde
4. tegenstelling/verschil

bovendien

1. voorbeeld
2. oorzaak-gevolg
3. opsomming/volgorde
4. tegenstelling/verschil

zoals

1. voorbeeld
2. oorzaak-gevolg
3. opsomming/volgorde
4. tegenstelling/verschil

het tegenovergestelde

1. voorbeeld
2. oorzaak-gevolg
3. opsomming/volgorde
4. tegenstelling/verschil

daarom

1. voorbeeld
2. oorzaak-gevolg
3. opsomming/volgorde
4. tegenstelling/verschil

of

1. voorbeeld
2. oorzaak-gevolg
3. opsomming/volgorde
4. tegenstelling/verschil

NE MC1: verbanden en signaalwoorden - deel 2

03

oefening:

Noteer zoveel mogelijk signaalwoorden die bij het verband ‘een tegenstelling of verschil’ horen.

signaalwoorden
voor een tegenstelling
of verschil

signaalwoorden voor
oorzaak-gevolg

Wat onthoud jij van deze les?