Les 8. regelmatige werkwoorden

Mevrouw de cuba
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Mevrouw de cuba

Slide 1 - Diapositive

El programa 
5 min - Bienvenidos
20 min- herhaling SER en persoonlijk voornaamwoorden
30 min - regelmatige ww
20 min- Ejercicios 







Slide 2 - Diapositive

La clase de hoy: De les vandaag

La meta de la clase: het doel van les
Het kunnen gebruiken van de werkwoord “SER” en "regelmatige werkwoorden" En je kunt minimaal drie werkwoorden herkennen.

Actividades: Grammaticale regels!!
- Jullie oefenen met de woordenschat.
- Jullie oefenen met de vervoeging van "ser-"  
- Jullie oefenen met het werkwoord "presente".
                                                                    

Slide 3 - Diapositive

Het werkwoord SER
Wat betekent ser ?
Hoe vervoeg je ser ?
Wanneer/hoe kun je ser gebruiken?

Slide 4 - Diapositive

Ser
wat/wie
Soy Maria / Mi padre es profesor
hoe/karakter (permanente eigenschappen)
Juan ES inteligente y alto

Slide 5 - Diapositive

Ser
- Ser = zijn: kenmerken, beroepen, identiteit, nationaliteit...
- Ser de = komen uit

Slide 6 - Diapositive

Ser, llamarse, tener Zijn, heten, hebben
Hoe ging deze vervoeging ook alweer?
het onderwerp van de zin
ser zijn
yo (ik)
tú (jij)
él/ella (hij/zij)

Slide 7 - Diapositive

Ser, llamarse, tener Zijn, heten, hebben
Antwoorden:
het onderwerp van de zin
ser zijn
yo (ik)
soy
tú (jij)
eres
él/ella (hij/zij)
es

Slide 8 - Diapositive

Ser Zijn | Ser de Komen uit
YO
soy
eres
ÉL/ELLA/USTED
es
NOSOTROS/NOSOTRAS
somos
VOSOTROS/VOSOTRAS
sois
ELLOS/ELLAS/USTEDES
son

Slide 9 - Diapositive

yo
él, ella, usted
 nosotros
vosotros
ellos, ustedes
soy
 eres
 es
 somos
sois
son

Slide 10 - Question de remorquage

(Yo) _____ francesa
A
eres
B
es
C
soy
D
sos

Slide 11 - Quiz

Mi madre ____ graciosa
A
soy
B
es
C
somos
D
son

Slide 12 - Quiz

Mi hermano ______ inteligente
A
es
B
soy
C
eres
D
son

Slide 13 - Quiz

Mis amigos John y Lewis
_____ italianos
A
soy
B
sois
C
eres
D
son

Slide 14 - Quiz

Chicos, ¿vosotros ____ españoles?
A
son
B
somos
C
sois
D
eres

Slide 15 - Quiz

¡Hola! yo __________ Francis. 
Juan vive en España.
Él ___________ español. 
Ana y Carlos _______________ amigos. 
¿De dónde ___________ tú?
Nosotros _____ de Barcelona.
soy
es
son
eres
somos

Slide 16 - Question de remorquage

2. Regelmatige werkwoorden
Het vervoegen van regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd

Slide 17 - Diapositive

Persoonlijke voornaamwoorden
ik
yo
jij
hij - zij - u
él - ella - usted
wij
nosotros/-as
jullie
vosotros/-as
zij meervoud - u meervoud
ellos - ellas - ustedes

Slide 18 - Diapositive

Welk persoonlijk voornaamwoord hoort erbij:
Paco y yo
A
vosotros/as
B
C
yo
D
nosotros/as

Slide 19 - Quiz

Het juiste persoonlijke voornaamwoord voor:
La señora García
A
ustedes
B
usted
C
el
D
vosotros

Slide 20 - Quiz

Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?
A
rojo, azul y amarillo
B
arriba, debajo, al lado
C
yo, usted, nosotros
D
bien, mal, terrible

Slide 21 - Quiz

Het juiste persoonlijke voornaamwoord voor: Pedro
A
yo
B
él
C
ella
D

Slide 22 - Quiz

Welk persoonlijk voornaamwoord hoort erbij?
Anna y Angelica
A
ellos
B
ellas
C
ella
D
ello

Slide 23 - Quiz

Ezelsbruggetje 
naam + naam = zij (mv)
naam + ik = wij
naam + jij = jullie
jij + ik = wij


Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Vidéo

Regelmatige werkwoorden
(praten)
hablar
(eten)
comer
(wonen/leven)
vivir
yo
hablo
como
vivo
hablas
comes
vives
él/ella/usted
habla
come
vive
nosotros(-as)
hablamos
comemos
vivimos
vosotros(-as)
habláis
coméis
vivís
ellos/ellas/ustedes
hablan
comen
viven

Slide 26 - Diapositive

Maria _____ (hablar) español
Stap 1 = ? 
Stap 2= ?
Stap 3 =? 
Stap 4 = ?

Slide 27 - Diapositive

Maria ____ (hablar) español
1. Welk persoonlijk voornaamwoord dien ik te gebruiken? 
Él/ella/usted (Maria=Zij)
2. Wat is de stam?
Hablar - ar = HABL
3. In welk rijtje van het schema kijk ik? 
In het rijtje met AR werkwoorden (want je hebt net AR weggehaald). 
4. Wat is de uitgang die er dan bij komt? 
De juiste uitgang is A, want je kijkt in het rijtje van AR, bij Él/ella/usted.
5. Wat is nu het juiste antwoord?
Habla (stam+de juiste uitgang = habl + a)

Slide 28 - Diapositive

Geef de juiste werkwoordsvorm

Yo ____ (leer) todos los días.
A
leo
B
lee
C
leemos
D
leer

Slide 29 - Quiz

Vervoeg: comer (ellos)
A
comáis
B
coman
C
coméis
D
comen

Slide 30 - Quiz

Vervoeg: trabajar (tú)
A
trabajas
B
trabajes
C
trabaja
D
trabajáis

Slide 31 - Quiz

Vervoeg: escribir (nosotros)
A
escriben
B
escribís
C
escribimos
D
escribe

Slide 32 - Quiz

1. Mi tío (trabajar) ____________ en un hospital.
2. Martha y yo (hablar) __________ por teléfono.
3. ¿Dónde (vivir, vosotros) ____________?
4. Javier y Luis (estudiar) __________ matemáticas. 
5. ¿Qué (comer, tú) ______________? 
6. Yo (escribir) ______________ un libro sobre cocina. 

trabaja
hablamos
vivís
estudian
comes
escribo

Slide 33 - Diapositive

¡A trabajar!

¿Qué? Blz 43, 44 en 45 opdracht 12 ABC en  heel blz 45
¿Cómo? Individualmente 
¿Tiempo? 8 minutos 
¿Meta? Repasar los verbos regulares 


timer
25:00

Slide 34 - Diapositive

Ken je de vervoeging van de regelmatige werkwoorden op -AR,-ER, -IR
A
Muy bien:))
B
Bien :)
C
Regular :|
D
Mal :(

Slide 35 - Quiz

Los deberes 


Maken: 



Slide 36 - Diapositive

Wil je nog meer oefenen -AR-ER -IR werkwoorden?

  1. Verbos -ar oefenen: klik hier
  2. Verbos -er oefenen: klik hier
  3. Verbos -ir oefenen: klik hier


Slide 37 - Diapositive