Leestraining T4

Leestraining T4
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Leestraining T4

Slide 1 - Diapositive

Doelen
* Je kent/herhaalt strategieen om een tekstopdracht succesvol te maken. 
* Je (her)kent signaalwoorden(en hun verband) en weet waarom deze woorden belangrijk zijn.
* Je weet wat je thuis kunt doen om je examen ne/du/en goed voor te bereiden.
* Je hebt leeskilometers gemaakt terwijl je de leesstrategieen oefende.

Slide 2 - Diapositive

Goede leesvaardigheid

Slide 3 - Carte mentale

Wat vind je nog lastig aan leesvaardigheid?

Slide 4 - Question ouverte

Hoe begin jij met het lezen en maken van een tekst? Maak verschil tussen een korte en een lange tekst.

Slide 5 - Question ouverte

Klaar voor de start...
* De inleiding is heel erg belangrijk: Het onderwerp wordt duidelijk. Je leert de grote lijn van de tekst (de hoofdgedachte).

* Laatste alinea: Meestal lees je een samenvatting van de tekst / wordt er een vraag uit de inleiding beantwoord / wordt er een conclusie getrokken.

* Alle alinea's: Bijna altijd staat de belangrijkste informatie in de eerste en laatste zin.

* Signaalwoorden: Signaalwoorden herkennen en omcirkelen tijdens het lezen, helpen je om de opbouw van de tekst te begrijpen.  Daardoor beantwoord je de vragen beter.
Antwoorden staan VAAK bij signaalwoorden.
 

Slide 6 - Diapositive

Startopdrachten
Neem de genoemde tekst van jouw examen voor je. 
Pak een pen en een stift.
1. Lees onderstreep de kernzin uit de inleiding.

2. Lees en onderstreep de eerste en de laatste zin van elke alinea.

3. Zoek en omcirkel steeds het eerste signaalwoord van alinea 2 t/m de laatste alinea. 
Bespreking

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Signaalwoorden
1. Vraag over video.
2. Vraag tekst: welke verbanden zie je tussen alinea 2 en 1, 3 en 2 enz.?
3. Omcirkel zoveel mogelijk andere signaalwoorden in je tekst.
4. Wat zie je?
5. Engels: https://kahoot.it/challenge/09608183?challenge-id=b932bf90-5a8f-40d6-ad45-7f41da2fedde_1713995191849
Duits: https://kahoot.it/challenge/09040052?challenge-id=b932bf90-5a8f-40d6-ad45-7f41da2fedde_1713995352166


Slide 9 - Diapositive

Vraagsoorten
Welke vraagsoorten ken je?
Welke tactieken ken je?

Slide 10 - Diapositive

ABCD-vragen
1. Lees de relevante tekst en niets meer.
2. Streep signaalwoorden aan.
3. Bedenk het antwoord in je hoofd.
4. Lees de antwoorden en kies jouw antwoord.
Herken je synoniemen uit de tekst?
5. Zo nodig: streep foute antwoorden weg. (Let op: niet/wel/ook/nauwelijks/veel/alleen maar enz.)
Tip: Let erop dat jouw antwoord een antwoord op de vraag is!



Slide 11 - Diapositive

Opdracht
Maak de ABCD-vragen alleen en in stilte.

Nakijken.

Slide 12 - Diapositive

Beweringsvraag
1. Omcirkel of markeer het stuk tekst dat bij de vraag hoort.
2. Onderstreep zoektermen in de vraag: denk aan namen, plaatsen, woorden die je in een getal kunt uitdrukken, woorden die tijd aangeven.
3. Een bewering moet helemaal kloppen. Let daarom op woordjes als: niet/wel/nauwelijks/bijna/meestal/soms/iedereen enzovoort.

Slide 13 - Diapositive

Opdracht
1. Maak in het groepje van jouw taal de beweringsvraag.
2. Gebruik het stappenplan.
3. Word het eens over de antwoorden.

Bespreken/nakijken

Slide 14 - Diapositive

Open vragen
1. Lees de vraag heel goed: 
Waar moet je zoeken? (markeren tekst)
Wat willen ze weten?  (signaalwoord!)
2. Gebruik de VEREISTE taal.
De foute taal = nul punten
(Verschillende regels Duits en Engels!)
3. Doe PRECIES wat gevraagd wordt.

Slide 15 - Diapositive

Opdracht
Maak de open vraag / open vragen die aangegeven worden.
Je werkt alleen.
Gebruik het stappenplan.
In je groepje je antwoord bespreken.

Wie krijgt er punten?

Slide 16 - Diapositive

Gatenvragen
signaalwoord / functie OF echte gatenvraag
1. Zoek onbekende woorden uit de antwoordmogelijkheden op.
2. Lees 1(2) zinnen VOOR het gat en 1(2) zinnen NA het gat. (welk verband zie je?)
(3. Vertaal de zinnetjes en vul in je hoofd steeds 1 van de mogelijkheden in). 

Slide 17 - Diapositive

Opdracht
Zoek een gatenvraag op in je examen.
Maak de vraag.
Gebruik het stappenplan.

Bespreken/nakijken

Slide 18 - Diapositive

Hoe voelt de examentraining tot nu toe?

Slide 19 - Question ouverte

Singaporetest

Slide 20 - Diapositive

Woordenschat
* Lees heel veel verschillende teksten in de betreffende taal (groot en klein)
* Lees en luister het nieuws
* Maak en leer je eigen woordenlijst
* Leer de aangegeven woorden uit je boek of online. Denk aan de woordenlijst uit de examenbundel. 
* Leer de signaalwoorden en de standaardvragen.

Leer de woorden E-N / D-N 
(maak een N-N woordenlijst + WOORDENBOEK N-N MEE)


Slide 21 - Diapositive

Geef 3 woorden uit jouw tekst die belangrijk lijken

Slide 22 - Question ouverte

Wanneer gebruik je je woordenboek?
A
Als ik de hoofdgedachte niet kan vinden.
B
Als ik een vraag niet kan beantwoorden.
C
Als ik de kernzin van een alinea niet begrijp.

Slide 23 - Quiz

Tips woordenboekgebruik
Een woord opzoeken kost minimaal 1 minuut. Kun je het woord uit de context raden? (zie volgende slide)
* Alleen HELE werkwoorden staan in het woordenboek.
* Meervoudswoorden staan NOOIT in een woordenboek.
* Kun je een woord niet vinden? Kijk of er sprake is van een samengesteld woord.
* Lees ALTIJD het hele stukje. (contexT)

Slide 24 - Diapositive

Een woord raden uit de context
• Veel woordbetekenissen hoef je tijdens het lezen niet precies te weten. Je kunt proberen ze eerst te raden. 
• Kijk naar de zin(nen) er om heen: de context. Vaak kun je uit de context al een globale betekenis afleiden. In de opsomming “giraffen, olifanten, krodillen en XXXXXX” weet jij dat XXXXXX ook een exotisch dier moet zijn.
• Lijkt het woord op het Nederlands? Of op een woord uit een andere vreemde taal? bijvoorbeeld: gesprek – Gespräch
• Knip het woord in stukjes. Misschien ken je al enkele stukjes van het woord: bijv. vierteilige = vier-teil-ige = vier-deel-ige
• Spreek het woord in gedachten uit. Soms “hoor” je dan dat het op het Nederlands lijkt. Bijvoorbeeld: het Duitse woord “Flut” spreek je uit als [floet], dat lijkt al veel op de betekenis: vloed.

Slide 25 - Diapositive

Stel je voor: je begrijpt een hele alinea niet. Je hebt de alinea nodig voor je vraag. Welke woorden zoek je als eerste op?
A
signaalwoorden
B
persoonlijke voornaamwoorden en werkwoorden
C
vraagwoorden
D
werkwoorden en zelfstandige naamwoorden

Slide 26 - Quiz

Opdracht
Je hoort welk onderdeel / welke onderdelen je van het examen gaat maken.
Je werkt alleen.
Een woordenboek is toegestaan.

Gebruik de besproken strategieen en denk aan de algemene tips.

Slide 27 - Diapositive

Algemene tips
Werk volgens een plan! (Strategie + tijd + volgorde)
* Je bent aan het TEKSTVERKLAREN : Je verklaart dus wat al in andere woorden in de tekst staat. Pas dus op met conclusies trekken e.d. 
• PLAN je examen. Let op de klok of vraag de docent de tijd zichtbaar op het smartboard te zetten. 
Wat moet je doen als je ontzettend twijfelt?
- Schrijf in ieder geval een voorlopig antwoord op en geef voor jezelf met een klein tekentje ofzo aan, dat je die vraag niet zeker wist.
- Ga daarna verder met het examen. Kom je later in tijdnood, dan staat er in elk geval iets.  


Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive