BLOK 4 Over taal deel 1

BLOK 4 OVER TAAL
deel 1 
1 / 55
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

Cette leçon contient 55 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

BLOK 4 OVER TAAL
deel 1 

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Na deze les:
  • ken je de betekenis van 10 schooltaalwoorden en  10 moeilijke woorden uit teksten
  • kun je de betekenis van woorden vinden door te letten op plaatjes in de tekst
  • weet je wat figuurlijke taal is

Slide 2 - Diapositive

Schooltaalwoorden

Kies in de volgende oefening het juiste schooltaalwoord.

Slide 3 - Diapositive

Gymnastiek is een ... vak, maar ik vind het niet erg dat ik vandaag moet gymmen.
A
voorlopig
B
verplicht
C
reeds
D
zekerheid

Slide 4 - Quiz

Het gebeurt ... dat ik als eerste in de zaal ben, want ik ben vaak snel met omkleden.
A
geregeld
B
verplicht
C
voorlopig
D
zekerheid

Slide 5 - Quiz

De anderen zijn nog niet klaar, maar ik ben ... bezig met rondjes rennen.
A
relatie
B
stelling
C
voorlopig
D
reeds

Slide 6 - Quiz

Onze gymleraar gaat heel leuk met leerlingen om. Onze klas heeft een goede ... met hem.
A
relatie
B
stelling
C
voorlopig
D
reeds

Slide 7 - Quiz

Hij heeft wel tien ... waarom bewegen goed voor je is. Krijg je strafwerk, dan
moet je al die redenen tien keer overschrijven!
A
relatie
B
zekerheid
C
argumenten
D
verplicht

Slide 8 - Quiz

Zijn ... is: bewegen doe je voor je eigen plezier. Ik ben het met zijn mening eens!
A
stelling
B
geregeld
C
relatie
D
verplicht

Slide 9 - Quiz

Moet ik dat nog ... ? Ik ben gek op tennis en surfen. Snap je het nu? Sporten is genieten!
A
stelling
B
zekerheid
C
toelichten
D
verplicht

Slide 10 - Quiz

Over een poosje wil ik ook zwemmen maar ... heb ik aan deze twee sporten genoeg.
A
zekerheid
B
verplicht
C
geregeld
D
voorlopig

Slide 11 - Quiz

De leerlingen werken ... aan hun conditie. Dat werkt beter dan een programma
dat hetzelfde is voor iedereen.
A
stelling
B
afzonderlijk
C
relatie
D
reeds

Slide 12 - Quiz

Het is echt waar: niet iedereen hoeft hetzelfde te kunnen. Die ... geeft ook
minder sportieve kinderen plezier.
A
zekerheid
B
afzonderlijk
C
stelling
D
voorlopig

Slide 13 - Quiz

Schooltaalwoorden

Je hebt de woorden net ingevuld in een zin maar wat betekenen deze woorden ? 
Dat gaan we nu oefenen.

Slide 14 - Diapositive

Lees de zin nog een keer en probeer de betekenis van het GROOT gedrukte woord te achterhalen.

Slide 15 - Diapositive

Gymnastiek is een VERPLICHT vak, maar ik vind het niet erg dat ik vandaag moet gymmen.
VERPLICHT =
A
het gebeurt vaak
B
al
C
elk apart
D
het moet

Slide 16 - Quiz

Het gebeurt GEREGELD dat ik als eerste in de zaal ben, want ik ben vaak snel met omkleden.
GEREGELD =
A
voor nu
B
goede redenen
C
het gebeurt vaak
D
elk apart

Slide 17 - Quiz

De anderen zijn nog niet klaar, maar ik ben REEDS bezig met rondjes rennen.
REEDS =
A
al
B
voor nu
C
uitleg geven
D
goede redenen

Slide 18 - Quiz

Onze gymleraar gaat heel leuk met leerlingen om. Onze klas heeft een goede RELATIE met hem.
RELATIE =
A
het gebeurt vaak
B
uitleg geven
C
verhouding, hoe mensen met elkaar omgaan
D
voor nu

Slide 19 - Quiz

Hij heeft wel tien ARGUMENTEN waarom bewegen goed voor je is. Krijg je strafwerk, dan
moet je al die redenen tien keer overschrijven!
ARGUMENTEN =
A
goede redenen
B
uitleg geven
C
het moet
D
voor nu

Slide 20 - Quiz

Zijn STELLING is: bewegen doe je voor je eigen plezier. Ik ben het met zijn mening eens!
STELLING =
A
het moet
B
goede redenen
C
verhouding, hoe mensen met elkaar omgaan
D
mening die volgens jou waar is

Slide 21 - Quiz

Moet ik dat nog TOELICHTEN ? Ik ben gek op tennis en surfen. Snap je het nu? Sporten is genieten!
TOELICHTEN =
A
mening die volgens jou waar is
B
goede redenen
C
uitleg geven
D
dat je iets zeker weet

Slide 22 - Quiz

Over een poosje wil ik ook zwemmen maar VOORLOPIG heb ik aan deze twee sporten genoeg.
VOORLOPIG =
A
elk apart
B
goede redenen
C
uitleg geven
D
voor nu

Slide 23 - Quiz

De leerlingen werken AFZONDERLIJK aan hun conditie. Dat werkt beter dan een programma
dat hetzelfde is voor iedereen.
AFZONDERLIJK =
A
elk apart
B
voor nu
C
het moet
D
dat je iets zeker weet

Slide 24 - Quiz

Het is echt waar: niet iedereen hoeft hetzelfde te kunnen. Die ZEKERHEID geeft ook
minder sportieve kinderen plezier.
ZEKERHEID =
A
mening die volgens jou waar is
B
uitleg geven
C
al
D
dat je iets zeker weet

Slide 25 - Quiz

Woorden uit teksten

Wat betekenen de volgende 
10 woorden ?

Slide 26 - Diapositive

Anders komen er bacteriën in je maagdarmkanaal.
‘Maagdarmkanaal’ betekent
A
aansporen om iets te gaan doen
B
deel van je lichaam waar wat je eet in wordt verwerkt
C
deze dingen, maar ook nog andere
D
heet maken

Slide 27 - Quiz

Je kunt dan last krijgen van onder andere misselijkheid en kramp.
‘Onder andere’ betekent
A
aansporen om iets te gaan doen
B
deel van je lichaam waar wat je eet in wordt verwerkt
C
deze dingen, maar ook nog andere
D
heet maken

Slide 28 - Quiz

Als je vlees eet, moet je dat eerst goed verhitten.
‘Verhitten’ betekent
A
aansporen om iets te gaan doen
B
deel van je lichaam waar wat je eet in wordt verwerkt
C
het verwerken van wat je eet door je maag en darmen
D
heet maken

Slide 29 - Quiz

Je voelt je heel slap als je spijsvertering niet goed werkt.
‘Spijsvertering’ betekent
A
aansporen om iets te gaan doen
B
het verwerken van wat je eet door je maag en darmen
C
deze dingen, maar ook nog andere
D
heet maken

Slide 30 - Quiz

Met een beschuitje en een kopje thee kun je je maag voorzichtig weer aanzetten tot actie. ‘Aanzetten tot actie’ betekent
A
aansporen om iets te gaan doen
B
het verwerken van wat je eet door je maag en darmen
C
deze dingen, maar ook nog andere
D
deel van je lichaam waar wat je eet in wordt verwerkt

Slide 31 - Quiz

Op een saaie muur bij het schoolplein mochten leerlingen een grote 'collage' maken.
collage =
A
helemaal
B
stoep
C
tekening
D
kunstwerk van opgeplakte knipsels

Slide 32 - Quiz

De 'voorstelling' is door leerlingen gemaakt.

voorstelling =
A
helemaal
B
stoep
C
tekening
D
kunstwerk van opgeplakte knipsels

Slide 33 - Quiz

Ze brachten op de hele muur een dikke laag lijm aan.

brachten aan =
A
deden
B
stoep
C
tekening
D
helemaal

Slide 34 - Quiz

Ze bedekten de muur compleet met stukjes blik in de kleuren van de regenboog.

compleet =
A
deden
B
stoep
C
tekening
D
helemaal

Slide 35 - Quiz

Op het trottoir staan vaak mensen stil om het kunstwerk te bekijken.

trottoir =
A
deden
B
stoep
C
tekening
D
helemaal

Slide 36 - Quiz

Maak nu zelf een zin met
'onder andere'

Slide 37 - Question ouverte

Maak nu zelf een zin met
'aanbrengen'

Slide 38 - Question ouverte

Maak nu zelf een zin met
'compleet'

Slide 39 - Question ouverte

Stappenplan moeilijke woorden

Als je bij het lezen een moeilijk woord tegenkomt, kun je het opzoeken in een woordenboek.
Vaak is dat niet nodig. 

Als je een woord leest dat je niet begrijpt, kunnen de plaatjes bij de tekst je helpen om het woord te begrijpen.

Slide 40 - Diapositive

Stappenplan moeilijke woorden

Slide 41 - Diapositive

Stap 1

Lees een stukje terug of verder en kijk of het woord wordt uitgelegd. 

Slide 42 - Diapositive

Stap 2

Kijk naar stukjes in het woord. 
Misschien ken je een stukje van het woord.

Slide 43 - Diapositive

Stap 3

Kijk naar de plaatjes bij de tekst. 

Slide 44 - Diapositive

Plaatjes helpen !

Slide 45 - Diapositive

Stap 4

Vraag de betekenis of 
zoek de betekenis op in een woordenboek. 


Slide 46 - Diapositive

Zet de stappen van het stappenplan in de goede volgorde:
STAP 1 
STAP 2
STAP 3
STAP 4
Kijk naar bekende stukjes in een woord.
Lees een stukje terug of verder. 
Vraag de betekenis of zoek op in het woordenboek.
Kijk naar de plaatjes bij een tekst.

Slide 47 - Question de remorquage

En nu oefenen
Leg uit wat de betekenis is van de GROTE woorden door goed naar het plaatje te kijken. 

Slide 48 - Diapositive

Je tekenleraar zegt: ‘Je moet dat vak vullen met golvende HORIZONTALE banen in verschillende kleuren. Kijk maar naar het voorbeeld.’
HORIZONTALE betekent:

Slide 49 - Question ouverte

Je wilt de oplossing van de puzzel insturen, omdat je daar een prijs mee kunt winnen. Er staat: stuur je oplossing UITERLIJK 21 juni in.
UITERLIJK betekent :

Slide 50 - Question ouverte

Je hebt een nieuwe telefoon. In de gebruiksaanwijzing staat: laad de batterij eerst MINIMAAL een uur op.

MINIMAAL betekent :

Slide 51 - Question ouverte

Er is een festival in de stad. In de krant lees je: op zes LOCATIES zijn er spetterende muziekoptredens.

LOCATIE betekent :

Slide 52 - Question ouverte

Je gaat je moeder verrassen met een zelfgebakken appeltaart. In het recept staat: leg de plakjes appel DAKPANSGEWIJS op het deeg.
DAKPANSGEWIJS betekent :

Slide 53 - Question ouverte

Ik vond deze les ...
A
makkie
B
gaat wel
C
best wel moeilijk

Slide 54 - Quiz

Goed gewerkt vandaag! 

Slide 55 - Diapositive