Bespreking SO HFST 5 $3 en $4 RB2C

Opgave 1 / 1

1. Op de verpakking van een lampje staat: 12 V / 0,5 A

 

  a. Bereken hoe groot het vermogen is als deze lamp op de juiste spanning wordt aangesloten?

Uitwerking opgave 1 / 1

P = U * I

P = 12 * 0,5 = 6 Watt

Opgave 2 / 4

In onderstaande figuur zie je een schakeling met drie lampjes. Carlo draait  lampje 3 los. Wat gebeurt er met de andere twee lampjes? 

a. Lampje 1 en 2 blijven allebei branden. 

 b. Lampje 1 gaat uit en lampje 2 blijft branden.

 c. Lampje 1 blijft branden en lampje 2 gaat uit.

 d. Lampje 1 en 2 gaan  allebei uit.

1 en 2 blijven branden

Opgave 3 / 3

Mousa zegt: ‘Bij een parallelschakeling is de stroomsterkte overal even groot.’

Peter zegt: ‘Bij een serieschakeling is de stroomsterkte overal even groot.’

 Wie heeft gelijk?

 a. Geen van beiden heeft gelijk.

 b. Alleen Mousa heeft gelijk.

 c. Alleen Peter heeft gelijk.

 d. Sahid en Herm hebben allebei gelijk.

Opgave 4 / 2

Van een schakeling zijn de volgende componenten gegeven:

    (een batterij van 12 V, een schakelaar, twee gelijke lampen en kabeltjes)

 a) Teken van bovenstaande schakeling een schakelschema als de schakelaar open is.

Opgave 4 / 2

Opgave 4 / 2

We sluiten nu de schakelaar.

b. Is de stroomsterkte door één lamp en door de batterij gelijk?

Nee, door batterij 2* zo hoog

c. Na een aantal uren is de batterij een beetje leeg geraakt.  

    Branden de lampen nu even fel branden als voorheen? 

Nee, minder spanning.  Branden minder fel.

Opgave 4 / 2

d. Met welk meetinstrument wordt de spanning van de batterij gemeten?

Spanningsmeter of voltmeter

e. Wat gebeurt er als we één lamp in deze elektrische schakeling uitdraaien?

Blijft de andere lamp branden

Opgave 5 / 6

In onderstaande figuur 3 zie je vier schakelsymbolen.

Wat is het symbool voor een stroommeter?

 a. symbool 1

 b. symbool 2

 c. symbool 3

 d. symbool 4

Opgave 6 / 5

 In een stroomkring is een apparaat geplaatst met een vermogen van 36 mW. De stroomsterkte is 6 mA.

a. Hoeveel batterijen van 2,0 V zijn er nodig om de juiste spanning te leveren? Schrijf je hele berekening op.

U = P / I

U = 0,036 / 0,006 = 6 Volt

aantal batterijen = 6 Volt / 2  Volt = 3 batterijen

Opgave 6 / 5

b. Teken hoe je deze batterijen tegen elkaar aan moet leggen.

Opgave 7 / 7

Waarvan hangt het vermogen van een elektrisch apparaat af?

Spanning en stroom(sterkte)

Opgave 8 / 8 

Een lampje waarop staat 3 V / 6 W, brandt in een gesloten stroomkring erg fel en gaat  na één minuut uit, omdat het lampje doorbrandt.

  Wat kan er aan de hand zijn?

 A De lamp is aangesloten op een te hoge stroomsterkte.

 B De lamp is aangesloten op een te lage stroomsterkte.

 C De lamp krijgt een te hoog vermogen.

 D De lamp krijgt een te laag vermogen.