Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Links staan zes situaties, welke situaties horen bij de dominante Nederlandse cultuur en welke bij een Subcultuur.
Sleep de situaties naar het juiste vakje
dominante Nederlandse cultuur
subcultuur
1 Eva uit Venlo is trots op haar carnavalsoutfit.
2 Yin-Li spreekt thuis Chinees met haar ouders.
3 Een hond of kat als huisdier hebben.
4 Fadi leest de Koran.
5 Je mag geloven wat je wilt.
6 Homoseksualiteit wordt afgekeurd.
Slide 9 - Question de remorquage
In Nederland bestaan verschillende subculturen. Sommige zijn gebaseerd op dezelfde hobby’s, sommigen op woonplaats of geloof. In Nederland bestaan ook etnische subculturen.
Noem twee etnische subculturen.
Noem er Twee
Slide 10 - Question ouverte
Sleep de omschrijvingen van de personen naar de reden waarom ze verhuisden
WERK
VEILIGHEID
GEZIN
ONAFHANKELIJKHEID VAN KOLONIËN.
Rini trouwde in Basel met de Zwitserse Lea. Na het huwelijk gaan in ze in Breda wonen.
Isman komt uit Somalië. Zijn familie is vermoord tijdens de stammenoorlogen. Hij krijgt asiel in Nederland.
Valdis komt uit Letland. Hij wil graag een bedrijf beginnen, maar heeft te weinig geld. Dat geld wil hij in Nederland verdienen. Daarom verhuisde hij naar Wageningen.
Na de onafhankelijkheid van Suriname verhuisde de Surinaamse familie Davids met de kinderen naar Amsterdam.
Abdul komt uit Afghanistan. Hier krijgt hij een verblijfsvergunning. Zijn vrouw en kinderen verhuisden na drie jaar ook naar Nederland.
Franco komt uit Spanje. Hij gaat zes maanden aan de slag op het Amsterdamse hoofdkantoor van modeketen Zara.
Slide 11 - Question de remorquage
Er zijn twee personen die naar graag naar Nederland willen komen om te werken. 1 Bernd Friss. Hij werkt in Duitsland als automonteur. Het lijkt hem een interessant avontuur om een jaartje in Nederland te gaan werken bij een garage die racewagens onderhoudt. 2 Kude Badai. Hij is een kunstenaar uit Ghana. Hij wil een paar jaar in Amsterdam gaan wonen om met zijn gemaakte schilderijen z’n geld verdienen. Zet hier onder de juiste persoon Bernd Friss / Kude Badai maakt de meeste kans om in Nederland te mogen werken, omdat .........
Je zet in je antwoord de naam van de persoon die het meeste kans maakt om in Nederland te mogen blijven werken. Zorg er voor dat je bij het beantwoorden van de vraag ook aangeeft waarom deze persoon de meeste kans maak om in Nederland te mogen werken.
Slide 12 - Question ouverte
Hieronder staat een kort verhaaltje waarin enkele woorden ontbreken. Schrijf het ontbrekende woord op. 1. Soms vluchten mensen uit hun land omdat hun leven gevaar loopt. We noemen hen … (1) … 2. Als hun leven echt gevaar loopt, krijgen ze een … (2) … 3. Soms wonen leden van een gezin verspreid over twee of meer landen. Als zij weer bij elkaar gaan wonen, noemen we dit … (3) …
→ Doe het zo: neem het onderstaande over en vul het ontbrekende woord in.
1 = ...
2 = ...
3 = ...
Slide 13 - Question ouverte
Geef een reden waarom asielzoekers soms geen toestemming krijgen om in Nederland te mogen blijven.
Slide 14 - Question ouverte
De Turkse Sibel verhuist naar Nederland omdat haar man hier al jaren woont en werkt.
Dat noem je:
A
gezinshereniging.
B
gezinsvorming.
Slide 15 - Quiz
De Chinese Ming-Zhu verhuist naar Nederland omdat ze via internet verliefd is geworden op de Alkmaarse Roland.
Dat noem je:
A
gezinshereniging.
B
gezinsvorming.
Slide 16 - Quiz
Soms ontstaan er spanningen tussen nieuwkomers en autochtone Nederlanders door een vooroordeel. Wat is hiervan een voorbeeld?
Als een Nederlandse autochtoon zegt:
A
“Die nieuwkomers zijn allemaal luie nietsnutten.”
B
“Kunnen die nieuwkomers niet in hun eigen land blijven?”
C
“Voor al die nieuwkomers is toch geen plaats.”
D
“Nieuwkomers hebben een andere cultuur.”
Slide 17 - Quiz
Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. Als je een baan hebt, gaat integreren moeilijker. 2. Sommige werkgevers discrimineren allochtonen.
A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.
Slide 18 - Quiz
Mensen met een migratie-achtergrond krijgen soms te maken met discriminatie.
Verzin een voorbeeld.
Slide 19 - Question ouverte
Integratie lukt alleen als er tolerantie en respect is voor elkaar. Geef een voorbeeld waaruit een tolerante houding blijkt tegenover iemand met een ander geloof.
Slide 20 - Question ouverte
Welk woord is weggelaten? De mensen die in de jaren 60 voor werk naar Nederland kwamen, werden toen …................... genoemd.
A
Gastarbeiders
B
Mensen uit koloniën
C
Asielzoekers
D
Vluchtelingen
Slide 21 - Quiz
Gastarbeiders waren mensen die in Nederland kwamen om te werken, uit welke landen kwamen de eerste gastarbeiders?
A
België
B
Marokko en Turkije
C
Polen en Roemenië
D
Spanje en Italië
Slide 22 - Quiz
Gastarbeiders waren mensen die in Nederland kwamen om te werken, uit welke landen kwamen de eerste gastarbeiders?
A
België
B
Marokko en Turkije
C
Polen en Roemenië
D
Spanje en Italië
Slide 23 - Quiz
Het idee van gastarbeiders was om in Nederland......
A
Te werken en uiteindelijk terug te gaan
B
Te vluchten voor de oorlog
C
Te werken en voor altijd te blijven
Slide 24 - Quiz
Welk woord is weggelaten? Mensen uit andere EU-landen mogen ……………………. in Nederland komen werken.
A
zonder speciale vergunning
B
alleen bij gezinsvorming
C
alleen bij gezinshereniging
D
met een verblijfsvergunning
Slide 25 - Quiz
Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Mensen uit EU-landen mogen alleen met een verblijfsvergunning in Nederland werken. 2. Iedereen die in ons land komt werken, wordt opgevangen in een asielzoekerscentrum.
A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.
Slide 26 - Quiz
14. Hoe noemen we nu mensen die in Nederland willen werken?
A
Vluchtelingen
B
Illegalen
C
Arbeidsmigranten
D
Asielzoekers
Slide 27 - Quiz
Vluchtelingen die in een ander land niet veilig zijn, mogen in Nederland asiel aanvragen.
A
juist
B
onjuist
Slide 28 - Quiz
Vluchtelingen die in Nederland terecht komen, zijn vooral afkomstig uit:
A
Indonesië, Spanje en Somalië
B
Italië, Turkije en Bosnië
C
Marokko, Turkije en Bosnië
D
Syrië, Irak en Afghanistan
Slide 29 - Quiz
Een asielzoeker die in eigen land echt gevaar loopt, krijgt een verblijfsvergunning.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 30 - Quiz
Immigranten uit Indonesië
A
uit de Nederlandse koloniën
B
arbeidsmigranten
C
vluchtelingen uit oorlogsgebied
Slide 31 - Quiz
Shanti's ouders zijn naar Nederland verhuist toen hun land in 1975 onafhankelijk werd.
A
Immigrant uit een voormalige kolonie
B
arbeidsmigrant uit Oost-Europa
C
Gastarbeiders
D
Vluchteling
Slide 32 - Quiz
Iemand die verhuist naar een ander land en later vrouw en kinderen laat overkomen
A
Gezinshereniging
B
Gezinsvorming
Slide 33 - Quiz
Jan trouwt met zijn Duitse vakantieliefde Birgit. Zij komt bij hem in Sittard wonen.
A
Gezinshereniging
B
Gezinsvorming
Slide 34 - Quiz
Jan trouwt met zijn Duitse vakantieliefde Birgit. Zij komt bij hem in Sittard wonen.
A
gezinshereniging
B
gezinsvorming
Slide 35 - Quiz
Als een gevluchte vader zijn familie naar Nederland laat komen, dan heet dat gezinsvorming
A
juist
B
onjuist
Slide 36 - Quiz
Waarom naar Nederland? Een joodse familie verhuisd in 1935 van Duitsland naar Nederland op de vlucht voor het Hitler-regime.
A
gezinsvorming
B
werk
C
veiligheid
D
gezinshereniging
Slide 37 - Quiz
Een asielzoeker met een verblijfsvergunning woont hier al vijf jaar. Hij laat zijn vrouw en twee kinderen uit Sudan naar Nederland overkomen.
A
Gezinshereniging
B
Gezinsvorming
Slide 38 - Quiz
De Spanjaard Manuel Cardoso heeft al twee jaar een restaurant op Texel. Hij wil in Nederland blijven en laat zijn vrouw naar Nederland komen.
A
Gezinshereniging
B
Gezinsvorming
Slide 39 - Quiz
Wat betekent inburgeren?
A
Dat betekent dat je de Nederlandse taal en waarden en normen moet leren.
B
Dat je alles moet afleren wat je ooit geleerd hebt.
C
Je mag je eigen mening niet meer verkondigen.
Slide 40 - Quiz
Voorbeeldvraag inburgeringscursus: Waar woont de koning van Nederland?