Lesson 12. revision and study

What are we going to do today?
- Grammar revision.
- Practice with grammar.
- Study words in quizlet or 
   Grammar in SlimStampen
- Finish conversations 

Lesson goal: you feel prepared for tomorrow. 
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

What are we going to do today?
- Grammar revision.
- Practice with grammar.
- Study words in quizlet or 
   Grammar in SlimStampen
- Finish conversations 

Lesson goal: you feel prepared for tomorrow. 

Slide 1 - Diapositive

Grammar E1 - Present Tenses
Present Simple: normale tegenwoordige tijd. 
bijvoorbeeld: I walk, she walks, we walk. 
Gebruiken bij: feiten, gewoontes, regelmatige gebeurtenissen.


Present Continuous: duurvorm tegenwoordige tijd. 
bijvoorbeeld: I am walking, she is walking, we are walking. 
Gebruiken bij: dingen die NU gebeuren of iets wat iemand NU doet.

Slide 2 - Diapositive

Grammar E1: Present Tenses
Bij Present Continuous zijn er vaak signaal woorden waar je op kunt letten: at the moment, now, at this time. 

Bij de Present Simple zijn deze er ook: usually, always, often, every day. 

Slide 3 - Diapositive

Grammar E2: Tag questions
Een tag question is iets wat je aan het einde van de zin toevoegt om bevestiging te vragen. In het Nederlands is dat het woordje: toch? 

Als het een positive zin is, is the tag question negative:
He is a strict teacher, isn't he. 

Je herhaalt dus het eerste werkwoord: is en zet deze in een ontkennende vorm

Slide 4 - Diapositive

Grammar E2: tag questions
Is de zin negative, dan zet je de tag question in een positive vorm: You aren't my English teacher, are you? 

De tag question komt dus altijd NA de komma. Het eerste werkwoord is dus of positief of negatief. Een negatief werkwoord heeft het woordje: not erachter. 

Slide 5 - Diapositive

Grammar E2: tag questions
Met de werkwoorden: to be (am/are/is/was/were), modals (can/should) of to have herhaal je dus het werkwoord in de tag question. 
He can come too, can't he? 

Bij andere werkwoorden gebruik je een vorm van to do in de tag question. 
We collected money for charity, didn't we. 
She volunteers at the hostel, doesn't she. 
de tag question staat ook altijd in dezelfde tijd als de rest van de zin. 

Slide 6 - Diapositive

Compounds
Je weet inmiddels dat some/any/every/none quantifiers zijn. Deze quantifiers gebruiken we om compounds te maken. 

Compounds zijn: quantifiers (some/any/every/no & every) gecombineerd met: things, body/one, where. 

Somewhere, nobody, anything, everyone (etc) 

Slide 7 - Diapositive

Vragen maken met do 
Meestal om een vraag te maken gebruik je het werkwoord: to do. 

I cycle to school every day = Do I cycle to school every day? 
De zin blijft dus het zelfde er komt alleen do voor.

Slide 8 - Diapositive

Vragen maken met does
Is de persoonsvorm in de zin: he/she/it? Dan gebruik je does ipv do om een vraag te maken. 

She looks really good = Does she look really good?

de S van looks verdwijnt in de vraagzin en komt achter does te staan.
Je zet do/does dan vooraan in de zin gevolgd door de persoonsvorm. 

Slide 9 - Diapositive

Vragen maken 
Staat er een vorm van to be (am/are/is) of een hulpwerkwoord (may/can/will) of have/has got in de zin? Dan zet je die vooraan om een vraag te maken. 

I have got a dog - Have I got a dog? 
She is so nice - Is she so nice? 
I can come too - Can I come too? 

Slide 10 - Diapositive

Ontkenningen maken:
Je gebruikt een ontkenning om te zeggen dat iets niet zo is. 
In een ontkenning zit altijd het woordje NOT. 

Meestal gebruik je do + not (don't) om een ontkenning te maken. 
We have a dog - We don't have a dog. 

Bij he/she/it gebruik je does + not (doesn't) om een ontkenning te maken. 
She likes me - She doesn't like me. 
like gaat weer terug naar de stam (zonder s). 

Slide 11 - Diapositive

Ontkenningen maken
Soms kun je not achter het woord toevoegen om de zin ontkennend te maken. Dit kan bij vormen van to be (am/are/is), & hulpwerkwoorden als can, may, will. 

He is very happy - He isn't very happy. 
We can come too - We can't come too. 

Slide 12 - Diapositive

It never ....... near the Rocky Mountains.
A
snows
B
is snowing

Slide 13 - Quiz

Can I ask you a questions, or ....... TV right now?
A
are you watching
B
watch you

Slide 14 - Quiz

I ...... cereal every day.
A
am eating
B
eat

Slide 15 - Quiz

He ........... his nails, it annoys me so much.
A
bites
B
is biting

Slide 16 - Quiz

Tag question:
She is annoying , ........ ?

Slide 17 - Question ouverte

They worked hard, ....... ?

Slide 18 - Question ouverte

It's important to resolve this problem, ..... ?

Slide 19 - Question ouverte

I looked ........, but I can't find it.
A
somewhere
B
everywhere

Slide 20 - Quiz

........ is home today, so boring!!
A
No one
B
Someone

Slide 21 - Quiz

Maak vragend:
I help every Friday.

Slide 22 - Question ouverte

Maak vragend:
She is such a nice girl.

Slide 23 - Question ouverte

maak vragend;
They were two hours away.

Slide 24 - Question ouverte

maak ontkennend:
I did do a lot of laundry.

Slide 25 - Question ouverte

Maak ontkennend:
She drives a Mercedes.

Slide 26 - Question ouverte

Maak ontkennend:
We are too late.

Slide 27 - Question ouverte

Do:
 Do: SlimStampen Grammar in je online boek
Study: words in Quizlet 
We are going to do this: 

- 15 mins in silence. 


timer
15:00

Slide 28 - Diapositive

What did you learn
today?

Slide 29 - Carte mentale