Herhalingsles grammatica

What are we going to do today?
- Herhalingsles grammatica
- Leren voor de toets. 


Lesson goal: at the end of the lesson you feel more prepared for the test. 
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

What are we going to do today?
- Herhalingsles grammatica
- Leren voor de toets. 


Lesson goal: at the end of the lesson you feel more prepared for the test. 

Slide 1 - Diapositive

Grammar E1 - Present Tenses
Present Simple: normale tegenwoordige tijd. 
bijvoorbeeld: I walk, she walks, we walk. 
Gebruiken bij: feiten, gewoontes, regelmatige gebeurtenissen.


Present Continuous: duurvorm tegenwoordige tijd. 
bijvoorbeeld: I am walking, she is walking, we are walking. 
Gebruiken bij: dingen die NU gebeuren of iets wat iemand NU doet.

Slide 2 - Diapositive

Grammar E1: Present Tenses
Bij Present Continuous zijn er vaak signaal woorden waar je op kunt letten: at the moment, now, at this time. 

Bij de Present Simple zijn deze er ook: usually, always, often, every day. 

Slide 3 - Diapositive

She .................... football every Sunday.
A
plays
B
is playing

Slide 4 - Quiz

It ................. raining at the moment.
A
rains
B
is raining

Slide 5 - Quiz

They just got out of bed. They ................. (still - wear) their pyjamas

Slide 6 - Question ouverte

They .............. (eat) breakfast at the moment.

Slide 7 - Question ouverte

I .............. (go) to school by bike every morning.

Slide 8 - Question ouverte

Grammar E2: Tag questions
Een tag question is iets wat je aan het einde van de zin toevoegt om bevestiging te vragen. In het Nederlands is dat het woordje: toch? 

Als het een positive zin is, is the tag question negative:
He is a strict teacher, isn't he. 

Je herhaalt dus het eerste werkwoord: is en zet deze in een ontkennende vorm

Slide 9 - Diapositive

Grammar E2: tag questions
Is de zin negative, dan zet je de tag question in een positive vorm: You aren't my English teacher, are you? 

De tag question komt dus altijd NA de komma. Het eerste werkwoord is dus of positief of negatief. Een negatief werkwoord heeft het woordje: not erachter. 

Slide 10 - Diapositive

Vul de juiste 'Tag question' in. (Schrijf alleen de tag question op)

It isn't difficult, ....?

Slide 11 - Question ouverte

Tag question:
She is annoying , ........ ?

Slide 12 - Question ouverte

Vul de juiste 'Tag question' in. (Schrijf alleen de tag question op)

They aren't Italian, ....?

Slide 13 - Question ouverte

Vul de juiste 'Tag question' in. (Schrijf alleen de tag question op)

You can't believe your eyes, ...... ....?

Slide 14 - Question ouverte

Vul de juiste 'Tag question' in. (Schrijf alleen de tag question op)

You haven't seen him around, ..... ...?

Slide 15 - Question ouverte

Vul de juiste 'Tag question' in. (Schrijf alleen de tag question op)

My brother is a lovely boy, ...... ....?

Slide 16 - Question ouverte

Compounds
Je weet inmiddels dat some/any/every/none quantifiers zijn. Deze quantifiers gebruiken we om compounds te maken. 

Compounds zijn: quantifiers (some/any/every/no & every) gecombineerd met: things, body/one, where. 

Somewhere, nobody, anything, everyone (etc) 

Slide 17 - Diapositive

I haven't done ................... today. I'm so lazy.
A
something
B
anything
C
everything
D
nothing

Slide 18 - Quiz

Is there .............. out there? I don't feel like i'm alone.
A
anybody
B
everybody
C
nobody

Slide 19 - Quiz

I have looked .............. for my phone, but I still can't find it.

Slide 20 - Question ouverte

Emma lives ......... in New York.

Slide 21 - Question ouverte

Vragen maken met do 
Meestal om een vraag te maken gebruik je het werkwoord: to do. 

I cycle to school every day = Do I cycle to school every day? 
De zin blijft dus het zelfde er komt alleen do voor.

Slide 22 - Diapositive

Vragen maken met does
Is de persoonsvorm in de zin: he/she/it? Dan gebruik je does ipv do om een vraag te maken. 

She looks really good = Does she look really good?

de S van looks verdwijnt in de vraagzin en komt achter does te staan.
Je zet do/does dan vooraan in de zin gevolgd door de persoonsvorm. 

Slide 23 - Diapositive

Vragen maken 
Staat er een vorm van to be (am/are/is) of een hulpwerkwoord (may/can/will) of have/has got in de zin? Dan zet je die vooraan om een vraag te maken. 

I have got a dog - Have I got a dog? 
She is so nice - Is she so nice? 
I can come too - Can I come too? 

Slide 24 - Diapositive

Vragen maken in de vt.
Als je een vraag wilt maken in de verleden tijd begin je deze altijd met did. 
Het werkwoord wat in de stam zin in de VT stond gaat dan terug naar de TT. 

I went home by car - Did I go home by car? 
They played the guitar - Did they play the guitar? 

Slide 25 - Diapositive

Maak vragend:
She is doing allright.

Slide 26 - Question ouverte

Maak vragend:
They were mad at me.

Slide 27 - Question ouverte

Maak vragend:
You are singing so beautifully.

Slide 28 - Question ouverte

Maak vragend;
You know how to play guitar.

Slide 29 - Question ouverte

maak vragend:
I went to brazil last week.

Slide 30 - Question ouverte

maak vragend:
She handed out papers yesterday.

Slide 31 - Question ouverte

Ontkenningen maken:
Je gebruikt een ontkenning om te zeggen dat iets niet zo is. 
In een ontkenning zit altijd het woordje NOT. 

Meestal gebruik je do + not (don't) om een ontkenning te maken. 
We have a dog - We don't have a dog. 

Bij he/she/it gebruik je does + not (doesn't) om een ontkenning te maken. 
She likes me - She doesn't like me. 
like gaat weer terug naar de stam (zonder s). 

Slide 32 - Diapositive

Ontkenningen maken
Soms kun je not achter het woord toevoegen om de zin ontkennend te maken. Dit kan bij vormen van to be (am/are/is), & hulpwerkwoorden als can, may, will. 

He is very happy - He isn't very happy. 
We can come too - We can't come too. 

Slide 33 - Diapositive

Ontkenningen maken
Als je een ontkenning maakt in de verleden tijd gebruik je did + not.  het werkwoord wat in de verleden tijd staat gaat dan terug naar de tegenwoordige tijd. 

I went to brazil last week - I didn't go to Brazil last week. 

Slide 34 - Diapositive

Maak ontkennend:
She is doing allright.

Slide 35 - Question ouverte

Maak ontkennend:
They were mad at me.

Slide 36 - Question ouverte

Maak ontkennend:
You are singing so beautifully.

Slide 37 - Question ouverte

Maak ontkennend;
You know how to play guitar.

Slide 38 - Question ouverte

maak ontkennend:
I went to brazil last week.

Slide 39 - Question ouverte

maak ontkennend:
She handed out papers yesterday.

Slide 40 - Question ouverte

Do:
Now study words chapter 1

Slide 41 - Diapositive