Deeltaak 3 week 3 WWW 1

WWW


waanzinnige
werkwoorden
week
!!!
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 3

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

WWW


waanzinnige
werkwoorden
week
!!!

Slide 1 - Diapositive

Na deze les ...
-weet je weer hoe het zat met het vervoegen van de regelmatige werkwoorden
-heb je de werkwoorden haben en sein in TT en VT weer scherp
- is het je weer duidelijk hoe je een voltooid deelwoord maakt 

Slide 2 - Diapositive

Hoe zat het ook alweer?

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Vertaal:
hij heeft

Slide 6 - Question ouverte

Vertaal:
jullie zijn

Slide 7 - Question ouverte

Vertaal:
jij had

Slide 8 - Question ouverte

Vertaal:
ik was

Slide 9 - Question ouverte

Regelmatige werkwoorden vervoegen

Slide 10 - Diapositive

Welke werkwoorden kan jij vinden?

Schrijf de werkwoorden op die jij herkent! Doe dit op de achterkant van jouw blaadje. 
Kan je zo ook vertalen?
We luisteren naar een liedje van Andreas Bourani

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Hoe krijg je de stam?
In het Duits krijg je de stam door
van het hele werkwoord
de -en of -n (als er geen 'e' voor staat)
weg te strepen

Voorbeelden:
machen > mach;  spielen > spiel;  radeln > radel

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

Slide 15 - Diapositive

Ander ezelsbruggetje
Achter de stam van het werkwoord
komen de uitgangen: 

Een - STukje - Taart - EN - Thee - ENzo

 

Slide 16 - Diapositive

Hoe ziet het voltooid deelwoord eruit?
In het Nederlands is dit bij de zwakke werkwoorden vaak
ge-/be- ervoor en -t/-d erachter.

In het Duits is dit
ge- + stam + -t

Bijv: machen > gemacht;  spielen > gespielt.

Slide 17 - Diapositive

Oefen nu zelf en kijk of je het snapt:
vertaal 'hij speelt'
spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt

Slide 18 - Quiz

Welke twee persoonlijke voornaamwoorden hebben het hele werkwoord?
A
er/sie/es + wir
B
ich + wir
C
er/sie/es + ihr
D
wir + sie/Sie

Slide 19 - Quiz

Vertaal:
jullie kopen
kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft

Slide 20 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd

Slide 21 - Quiz

Bijzonderheden
stam eindigt op -d of -t     


du, er/sie/es, ihr    >    krijgen een extra 'e'

(dan is het makkelijker uit te spreken!)

Slide 22 - Diapositive

Voorbeelden
reden (= praten)                          >              du  red est
                                                                             er   red et / sie red et
                                                                             ihr  red et
atmen (= ademen)                      >              du atm est
                                                                             er   atm et  / sie atm et
                                                                             ihr  atm et

Slide 23 - Diapositive

Probeer het nu zelf!
Vertaal 'jij rekent'
rechnen (= rekenen)
A
du rechnst
B
du rechnest
C
er rechnt
D
er rechnet

Slide 24 - Quiz

En nog eentje:
Vertaal 'jullie borstelen'
bürsten (= borstelen)
A
ihr bürst
B
ihr bürstet
C
ihr bürtet
D
ihr bürsten

Slide 25 - Quiz

Nog 1 klein puntje:
Als de stam op een 's'-klank eindigt   (bijv. s, ss, ß, z):

dan komt er bij
du alleen een 't' achter de stam


(Anders zou je twee keer een 's' hebben staan en dat had je waarschijnlijk automatisch al weggelaten, toch?)

Slide 26 - Diapositive

Nog een laatste keer oefenen:
Hoe zeg je 'jij heet Thom'?
heißen (= heten)
A
er heißt Thom
B
du heißst Thom
C
du heißt Thom
D
er heißst Thom

Slide 27 - Quiz

en nu 'jij danst'?

tanzen (= dansen)
A
du tanzest
B
du tanzst
C
du tanzt

Slide 28 - Quiz

In IT's OPDRACHT!
Inleverbakje: Opdrachten werkblad. Foto van geschreven antwoorden of Word document met getypte antwoorden deze week inleveren. Twee delen. Deel 1 na les 1, deel 2 na les 2.
houdt de antwoorden in de buurt; volgende week nakijken ;)

Slide 29 - Diapositive

Kijk nu terug naar de lesdoelen:
Na deze les
-weet je weer hoe het zat met het vervoegen van de regelmatige werkwoorden
-heb je de werkwoorden haben en sein in TT en VT weer scherp
- is het je weer duidelijk hoe je een voltooid deelwoord maakt 

Slide 30 - Diapositive

Heb je de lesdoelen behaald?
Je kunt deze les net zo lang bekijken tot je het snapt.
Maar zonder leren en oefenen, gaat het niet
lukken ....Succes ermee!


Slide 31 - Diapositive