1A - P2 - Week 9 - les 17 - H4 - Oefenen voor toets les 2

H3 - P1 - week 8 - les 2 - grammatica verwerken
Welkom
Nederlands
Mevrouw Takken
Aanwezig op: dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 70 min

Éléments de cette leçon

H3 - P1 - week 8 - les 2 - grammatica verwerken
Welkom
Nederlands
Mevrouw Takken
Aanwezig op: dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag

Slide 1 - Diapositive

- Welkom
- Stillezen
- H4.2 spelling oefenen

Doel:
- Je schrijft de werkwoorden juist. 
- Je kiest de juiste aanspreekvorm
Wat gaan we doen vandaag:
Let op:
 Donderdag: overhoring H4

Slide 2 - Diapositive

Stillezen
timer
15:00

Slide 3 - Diapositive

ZINSDELEN

Slide 4 - Diapositive

Wat is in deze zin de persoonsvorm?

Wij zetten iedere donderdag die zware afvalcontainer buiten.
A
Zetten
B
wij
C
afvalcontainer
D
buiten

Slide 5 - Quiz

Verdeel deze zin in zinsdelen:

Wij zetten iedere donderdag die zware afvalcontainer buiten.

Slide 6 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in deze zin?

Mijn zusje fietst al zonder zijwieltjes!
A
mijn zusje
B
fietst
C
al
D
zonder zijwieltjes

Slide 7 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

De meeste leerlingen waren wel in voor een grapje.
A
De meeste leerlingen
B
waren
C
wel in
D
voor een grapje

Slide 8 - Quiz

ZINSDELEN

onderwerp van een zin


BIJVOORBEELD:

In het bos staan veel grote bomen.


Vraag: Wat staan?

Antwoord: veel grote bomen

persoonsvorm

Slide 9 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Klas 1A heeft de nieuwjaarscross gelopen
A
Klas 1A
B
heeft
C
De nieuwjaarscross
D
gelopen

Slide 10 - Quiz

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Klas 1A heeft de nieuwjaarscross gelopen
A
Wie heeft gelopen
B
Wat heeft gelopen

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Klas 1A heeft de nieuwjaarscross gelopen

Slide 12 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in deze zin

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
A
Achter
B
elkaar
C
treden (op)
D
tien leerlingen

Slide 13 - Quiz

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
A
Wie treden op?
B
Wat treden op?

Slide 14 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
Wie treden op?

Slide 15 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm?

Kim speelt een paar liedjes op de piano.
A
Kim
B
speelt
C
een paar
D
piano

Slide 16 - Quiz

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Kim speelt een paar liedjes op de piano.
A
Wie speelt?
B
Wat speelt?

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Kim speelt een paar liedjes op de piano.
Wie speelt?

Slide 18 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

In de pauze kun je iets lekkers kopen.
A
Pauze
B
Iets lekkers
C
Kun
D
je

Slide 19 - Quiz

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

In de pauze kun je iets lekkers kopen.
A
Wie kan kopen?
B
Wat kan kopen?

Slide 20 - Quiz

Wat is het onderwerp?

In de pauze kun je iets lekkers kopen.
Wie kan kopen?

Slide 21 - Question ouverte

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp te vinden?

De winnaars krijgen een bioscoopbon.
A
Wie krijgen?
B
Wat krijgen?

Slide 22 - Quiz

Wat is het onderwerp?

De winnaars krijgen een bioscoopbon.
Wie krijgen?

Slide 23 - Question ouverte

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

De auto moet voor een APK naar de garage.
A
Wie moet (naar de garage)?
B
Wat moet (naar de garage)?

Slide 24 - Quiz

Wat is het onderwerp?

De auto moet voor een APK naar de garage.
Wat moet (naar de garage)?

Slide 25 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in de zin?

De docenten vergaderen over de rapporten.

Slide 26 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in de zin?

In de tuin zijn hoveniers aan het werk.

Slide 27 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in de zin?

De dokter roept de patiënt.

Slide 28 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in de zin?

De gids geeft de toerist informatie.

Slide 29 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in de zin?

Heeft de zilversmid jouw kettinkje gerepareerd?

Slide 30 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in de zin?

De monteur sleutelt aan de auto.

Slide 31 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in de zin?

De piloten wilden liever kapitein worden.

Slide 32 - Question ouverte

Wat kan je doen om het gezegde (GZ) te vinden?
A
De PV op te schrijven
B
Alle werkwoorden uit de zin op te schrijven
C
Het PV + Onderwerp op te schrijven
D
Alle personen uit de zin op te schrijven

Slide 33 - Quiz

Wat is het gezegde?

Wij hebben gisteren naar zijn voetbalwedstrijd gekeken.
A
hebben
B
wij hebben
C
hebben gekeken
D
hebben gisteren gekeken

Slide 34 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Morgen wordt mijn nieuwe bed bij mij thuis bezorgd.
A
Morgen wordt
B
nieuwe bed
C
wordt thuis bezorgd
D
wordt bezorgd

Slide 35 - Quiz


Wat voor werkwoord is het dikgedrukte woord?

Morgen wordt mijn nieuwe bed bij mij thuis bezorgd.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief (hele werkwoord)

Slide 36 - Quiz


Wat voor werkwoord is het dikgedrukte woord?

Morgen wordt mijn nieuwe bed bij mij thuis bezorgd.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief (hele werkwoord)

Slide 37 - Quiz

Wat is het gezegde?

Zij heeft bij haar tante haar hond opgetild.
A
heeft
B
heeft opgetild
C
haar hond opgetild
D
bij haar tante

Slide 38 - Quiz


Wat voor werkwoord is het dikgedrukte woord?

Zij heeft bij haar tante haar hond opgetild.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief (hele werkwoord)

Slide 39 - Quiz


Wat voor werkwoord is het dikgedrukte woord?

Zij heeft bij haar tante haar hond opgetild.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief (hele werkwoord)

Slide 40 - Quiz

4.2 Spelling - Persoonsvorm juist schrijven

Slide 41 - Diapositive


Schrijf het werkwoord juist:

De gekochte jurk (worden) vandaag bij de Jumbo bezorgd

Slide 42 - Question ouverte


Schrijf het werkwoord juist:

Zorg ervoor dat je de stempels allemaal (halen)! 

Slide 43 - Question ouverte


Zet deze zin in het meervoud (getalsproef) - Houd daarbij de 1e, 2e of 3e persoon gelijk

Jij gaat deze toets echt heel goed maken!

Slide 44 - Question ouverte

Welk jargon (vaktaal) gebruik je in welke situatie?

Touperen - kapper.                            redigeren - uitgever                       uitbenen - slachter


4.3 Formuleren - aanspreektaal en jargon

Slide 45 - Diapositive


Herschrijf deze formele zin naar passender taalgebruik:

Zin uit een mail van docent naar ouders:
Joh, gekkies! hou je kind eens in de gaten, hij komt echt nooit op tijd!

Slide 46 - Question ouverte

4.2 Spelling - Persoonsvorm juist schrijven
vind
vind
vindt
vindt

Slide 47 - Diapositive

H4.2  - Spelling werkwoorden
H 4.3 - Formuleren
H4.4 - Passend taalgebruik

Wat ga je maken:
online: 
4.2 - G - Verder oefenen
H4 - zelf oefenen - alles wat jij nog lastig vindt. 


Wanneer maak je dit:
- Deze les, morgen toets


Aan de slag:

Slide 48 - Diapositive