1A - P2 - Week 8 - les 16 - H4 - Oefenen voor toets

H3 - P1 - week 8 - les 2 - grammatica verwerken
Welkom
Nederlands
Mevrouw Takken
Aanwezig op: dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 70 min

Éléments de cette leçon

H3 - P1 - week 8 - les 2 - grammatica verwerken
Welkom
Nederlands
Mevrouw Takken
Aanwezig op: dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag

Slide 1 - Diapositive

- Welkom
- Stillezen
- H4.1 herhalen + H4.2 spelling oefenen

Doel:
- Je kunt zeggen in welke vorm het werkwoord in een zin staat (persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief)
- Je kunt een zin verdelen in de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp
- Je schrijft de werkwoorden juist. 
Wat gaan we doen vandaag:
Let op:
Volgende week donderdag: overhoring H4

Slide 2 - Diapositive

Stillezen
timer
15:00

Slide 3 - Diapositive

ZINSDELEN

Slide 4 - Diapositive

Wat is in deze zin de persoonsvorm?

Wij zetten iedere donderdag die zware afvalcontainer buiten.
A
Zetten
B
wij
C
afvalcontainer
D
buiten

Slide 5 - Quiz

Verdeel deze zin in zinsdelen:

Wij zetten iedere donderdag die zware afvalcontainer buiten.

Slide 6 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in deze zin?

Mijn zusje fietst al zonder zijwieltjes!
A
mijn zusje
B
fietst
C
al
D
zonder zijwieltjes

Slide 7 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

De meeste leerlingen waren wel in voor een grapje.
A
De meeste leerlingen
B
waren
C
wel in
D
voor een grapje

Slide 8 - Quiz

ZINSDELEN

onderwerp van een zin


BIJVOORBEELD:

In het bos staan veel grote bomen.


Vraag: Wat staan?

Antwoord: veel grote bomen

persoonsvorm

Slide 9 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Klas 1A heeft de nieuwjaarscross gelopen
A
Klas 1A
B
heeft
C
De nieuwjaarscross
D
gelopen

Slide 10 - Quiz

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Klas 1A heeft de nieuwjaarscross gelopen
A
Wie heeft gelopen
B
Wat heeft gelopen

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Klas 1A heeft de nieuwjaarscross gelopen

Slide 12 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in deze zin

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
A
Achter
B
elkaar
C
treden (op)
D
tien leerlingen

Slide 13 - Quiz

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
A
Wie treden op?
B
Wat treden op?

Slide 14 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
Wie treden op?

Slide 15 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm?

Kim speelt een paar liedjes op de piano.
A
Kim
B
speelt
C
een paar
D
piano

Slide 16 - Quiz

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Kim speelt een paar liedjes op de piano.
A
Wie speelt?
B
Wat speelt?

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Kim speelt een paar liedjes op de piano.
Wie speelt?

Slide 18 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

In de pauze kun je iets lekkers kopen.
A
Pauze
B
Iets lekkers
C
Kun
D
je

Slide 19 - Quiz

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

In de pauze kun je iets lekkers kopen.
A
Wie kan kopen?
B
Wat kan kopen?

Slide 20 - Quiz

Wat is het onderwerp?

In de pauze kun je iets lekkers kopen.
Wie kan kopen?

Slide 21 - Question ouverte

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp te vinden?

De winnaars krijgen een bioscoopbon.
A
Wie krijgen?
B
Wat krijgen?

Slide 22 - Quiz

Wat is het onderwerp?

De winnaars krijgen een bioscoopbon.
Wie krijgen?

Slide 23 - Question ouverte

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

De auto moet voor een APK naar de garage.
A
Wie moet (naar de garage)?
B
Wat moet (naar de garage)?

Slide 24 - Quiz

Wat is het onderwerp?

De auto moet voor een APK naar de garage.
Wat moet (naar de garage)?

Slide 25 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in de zin?

De docenten vergaderen over de rapporten.

Slide 26 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in de zin?

In de tuin zijn hoveniers aan het werk.

Slide 27 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in de zin?

De dokter roept de patiënt.

Slide 28 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in de zin?

De gids geeft de toerist informatie.

Slide 29 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in de zin?

Heeft de zilversmid jouw kettinkje gerepareerd?

Slide 30 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in de zin?

De monteur sleutelt aan de auto.

Slide 31 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in de zin?

De piloten wilden liever kapitein worden.

Slide 32 - Question ouverte

Wat kan je doen om het gezegde (GZ) te vinden?
A
De PV op te schrijven
B
Alle werkwoorden uit de zin op te schrijven
C
Het PV + Onderwerp op te schrijven
D
Alle personen uit de zin op te schrijven

Slide 33 - Quiz

Wat is het gezegde?

Wij hebben gisteren naar zijn voetbalwedstrijd gekeken.
A
hebben
B
wij hebben
C
hebben gekeken
D
hebben gisteren gekeken

Slide 34 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Morgen wordt mijn nieuwe bed bij mij thuis bezorgd.
A
Morgen wordt
B
nieuwe bed
C
wordt thuis bezorgd
D
wordt bezorgd

Slide 35 - Quiz


Wat voor werkwoord is het dikgedrukte woord?

Morgen wordt mijn nieuwe bed bij mij thuis bezorgd.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief (hele werkwoord)

Slide 36 - Quiz


Wat voor werkwoord is het dikgedrukte woord?

Morgen wordt mijn nieuwe bed bij mij thuis bezorgd.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief (hele werkwoord)

Slide 37 - Quiz

Wat is het gezegde?

Zij heeft bij haar tante haar hond opgetild.
A
heeft
B
heeft opgetild
C
haar hond opgetild
D
bij haar tante

Slide 38 - Quiz


Wat voor werkwoord is het dikgedrukte woord?

Zij heeft bij haar tante haar hond opgetild.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief (hele werkwoord)

Slide 39 - Quiz


Wat voor werkwoord is het dikgedrukte woord?

Zij heeft bij haar tante haar hond opgetild.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief (hele werkwoord)

Slide 40 - Quiz

4.2 Spelling - Persoonsvorm juist schrijven

Slide 41 - Diapositive


Schrijf het werkwoord juist:

In de klas ..... (lachen) de groep meisjes tijdens de gezellige les

Slide 42 - Question ouverte


Schrijf het werkwoord juist:

Het bedrag .....  (worden) vandaag nog gestort op uw rekening.

Slide 43 - Question ouverte


vinden
1. ...... je docent jouw werkstuk mooi?
2. Ik .... dat een aardig meisje.
3. Waarom ...... je dit geen leuk spel?
4. Jij ... vast de goede oplossing!

Slide 44 - Question ouverte

4.2 Spelling - Persoonsvorm juist schrijven
vind
vind
vindt
vindt

Slide 45 - Diapositive

H4.2  - Spelling werkwoorden

Wat ga je maken:
online: 4.2 - G - Verder oefenen

Wanneer maak je dit:
- Deze les, anders huiswerk woensdag


Aan de slag:

Slide 46 - Diapositive