werkwoordspelling TT week 39



Werkwoordspelling
Week 39 FT1 en FT2
1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon



Werkwoordspelling
Week 39 FT1 en FT2

Slide 1 - Diapositive

week 39 FT1 en FT2
Lessen:
- maandag (en 1A dinsdag): werkwoordspelling pv (persoonsvorm) tt
- vrijdag: tijdscapsule verzegelen

PWT:
- taken Numo in PWT (totaal 60 minuten)
- tekst van de week 38 bespreken: Wat is je opgevallen?
- tekst van de week 39 volgens aanpak (2x 15 minuten tijdens PWT)

Slide 2 - Diapositive

Wat is dat ook al weer?

Slide 3 - Diapositive

schrijf in 1 minuut zoveel mogelijk werkwoorden op
timer
1:00

Slide 4 - Question ouverte

De ham-vraag

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:


Heb ik te maken met een persoonsvorm???

Slide 5 - Diapositive

Waarom?

Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:


Hier is vorige week een ongeluk gebeurd. Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeurt. 

Slide 6 - Diapositive

Even 
opletten!!!!

Slide 7 - Diapositive

Hoe herken je de pv?

De pv (=persoonsvorm) past zich aan het onderwerp aan:


Ik neem een Big Mac.

Neem jij een Big Mac?

Hij neemT een Big Mac.

Wij nemEN een Big Mac.


Het onderwerp = wie?

Slide 8 - Diapositive

Hoe herken je de pv? Doe een proef!

De tijdproef:

Ik neem een Big Mac.                  *De pv verandert als de tijd verandert.

Ik nam een Big Mac.                                    


De vraagproef:

Ik neem een Big Mac.                  *De pv komt vooraan te staan.

Neem ik een Big Mac?


De getalproef:

Ik neem een Big Mac.                 *Enkelvoud wordt meervoud of 

Wij nemen een Big Mac.             andersom. De pv verandert.

Slide 9 - Diapositive

Hoe spel je de persoonsvorm?

In het volgende overzicht zie je hoe je 

de persoonsvorm 

in de 

tegenwoordige tijd 

moet spellen.

Slide 10 - Diapositive


Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Soms moet er meer gebeuren...
hele ww
stam
ik-vorm
wijzen
wijz
ik wijs
verven
verv
ik verf
winnen
winn
ik win
lopen
.....
ik .....
skaten
.....
ik .....

Slide 14 - Diapositive

Schrijf de stam en de aangepaste stam (ik-vorm) van rennen.
Doe het zo: winn - ik win

Slide 15 - Question ouverte

Schrijf de stam en de aangepaste stam (ik-vorm) van verhuizen.
Doe het zo: winn - ik win

Slide 16 - Question ouverte

De persoonsvorm enkelvoud tegenwoordige tijd

Je schrijft de ik-vorm: 
ik, je/jij achter de persoonsvorm, gebiedende wijs
ik loop, loop je/jij, loop!

Je schrijft de ik-vorm+T:
een ander in enkelvoud
Pim fietsT, jij lachT, hij werkT

Slide 17 - Diapositive

(lopen) ........... Arie weer te zeuren?

Slide 18 - Question ouverte

Arie .......... (lopen) te zeuren.

Slide 19 - Question ouverte

Ik ............... (zeuren) ook graag over van alles.

Slide 20 - Question ouverte

.......... (zeuren) niet zo!

Slide 21 - Question ouverte

Maak nu zelf een zin met een woord uit het rad als persoonsvorm in je schrift:

Slide 22 - Diapositive

Ik verwacht dat ik de oefeningen in Numo als volgt kan gaan maken:
0 = dat wordt heel moeilijk....
10 = dat wordt een makkie!
010

Slide 23 - Sondage

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive



Slide 26 - Diapositive

de(n) of te(n)?

Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip.


  1. hele werkwoord -en  = stam branden / surfen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: brand / surf
  3. nee: de(n): de(n)
  4. ja: te(n): te(n)
  5. ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)

Slide 27 - Diapositive

de(n) of te(n)?

Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen


  1. hele werkwoord -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 28 - Diapositive

Sterke werkwoorden

Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed 

(en je gebruikt de 'gewone' spelregels zoals de langermaakregel!).



Slide 29 - Diapositive

Kun je de werkwoordsvormen nu goed spellen?
Geef jezelf een cijfer van 1 tot 10.

Slide 30 - Diapositive

Andere vormen

Ik heb een Big Mac genomen                               VD

Kwijlend nam ik een hap                                          OD

Ik heb zin om een Big Mac te nemen                    INF

Geef me eens een Big Mac!                                      GW

Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac                    BN


Slide 31 - Diapositive

Voltooid deelwoord (VD)

Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.

Eindigt op:   -EN, -D, -T


Twijfel je tussen -d of -t,  gebruik dan weer  't ex-kofschip

Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.          

Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.           

Slide 32 - Diapositive

Onvoltooid deelwoord

Geeft aan dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet.

Geeft aan hoe iets gebeurt.

Hele werkwoord + een D


Kwijlend nam ik een hap. 
Pratend met volle mond zag ik hem vies naar me kijken.

Slide 33 - Diapositive

Infinitief

Is het hele werkwoord.


Verandert niet bij veranderen van tijd  (het is tenslotte geen pv!)

Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.


Ik heb zin om een Big Mac te nemen.        (IK KAN nemen).

Slide 34 - Diapositive

Gebiedende wijs

Wordt gebruikt als het om een gebod of bevel gaat.

Staat op de eerste plaats in de zin.

Heeft geen onderwerp bij zich.


Geef me een Big Mac!

Braad ze bruin, die frietjes!

Slide 35 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord

Staat vóór een zelfstandig naamwoord.

Is een VD of OD geweest.

Schrijf je zo kort mogelijk, dus zoals het VD of OD, met soms een extra -E erachter.


Ik eet mijn zojuist gekochtE Big Mac.

                                   BN van VD

Slide 36 - Diapositive

Trucjes

Als je er niet met de voorgaande regels uitkomt, dan kun je de verlengproef gebruiken voor het VD en OD.


De weerman heeft mooi weer voorspeld => voorspelde

De weerman keek zoekend rond => zoekende




Slide 37 - Diapositive

Trucjes

De infinitief, de gebiedende wijs en het bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk.


De weerman zal mooi weer voorspellen

Voorspel goed weer, weerman!

Het voorspelde goede weer bleef uit.        

Slide 38 - Diapositive

QUIZ!

Eens zien of jullie de regels goed in jullie hoofd hebben.     

Slide 39 - Diapositive

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 40 - Quiz

Als je verstandig bent, BRAND je daar je vingers niet aan.
A
pvtt
B
vd
C
pvvt
D
bn

Slide 41 - Quiz

De slapende kater was gemakkelijk te fotograferen.

A
OD als BN
B
VD als BN

Slide 42 - Quiz

De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande

Slide 43 - Quiz

Mijn (intapen) enkel doet nog steeds zeer.
A
Ingetapete
B
Ingetapede
C
Ingetapte
D
Ingetapde

Slide 44 - Quiz

evacueren
De .................. kampen.
A
gëevacueerde
B
geëvacueerde
C
gëevacueerden
D
geëvacueerden

Slide 45 - Quiz

Hij (deleten - vt) de bestanden.
A
delete
B
deletete
C
delette
D
deletette

Slide 46 - Quiz

(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind

Slide 47 - Quiz

De stukken (kopiëren - tt) mijn secretaresse niet meer.
A
kopieert
B
kopieërt
C
kopiëren
D
kopieerde

Slide 48 - Quiz

De pas (stofzuigen) vloer lag onder de confetti.
A
stofgezogen
B
gestofzuigde
C
stofgezoge
D
stofgezuigde

Slide 49 - Quiz