Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Tim | graaft | een kuil.
Wat graaft Tim? Tim graaft een kuil.
lijdend voorwerp = een kuil
Martijn | hangt | zijn jas | aan de kapstok.
Wat hangt Martijn? Martijn hangt zijn jas.
lijdend voorwerp = zijn jas