lijdend voorwerp

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

LESDOEL
Ik kan het lijdend voorwerp in een zin herkennen en benoemen.
Een lijdend voorwerp is altijd een persoon, ding of dier
zoals........

Slide 2 - Diapositive

lijdend voorwerp

Slide 3 - Diapositive

STAP 1
ZOEK EERST DE PERSOONSVORM
De kat gaat een muis vangen

Maak een vraag van de zin.
Gaat de kat een muis vangen?
Het eerste woord is de persoonsvorm.

Slide 4 - Diapositive

STAP 2
ZOEK HET ONDERWERP
De kat gaat een muis vangen

Het onderwerp vind je door wie of wat + persoonsvorm te vragen: Wie gaat een muis vangen?
de kat
De kat is het onderwerp

Slide 5 - Diapositive

STAP 3
ZOEK HET GEZEGDE
De kat gaat een muis vangen

Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden uit de zin.

gaat vangen is het gezegde

Slide 6 - Diapositive

STAP 4
ZOEK HET LIJDEND VOORWERP
De kat gaat een muis vangen

Het lijdend voorwerp vind je met de vraag
wie of wat + gezegde + onderwerp
Wat gaat de kat vangen
een muis is het lijdend voorwerp

Slide 7 - Diapositive

stappenplan
1. zoek de persoonsvorm
2. zoek het onderwerp
3. zoek het gezegde
4. zoek het lijdend voorwerp. Wie of wat + gezegde + onderwerp
5. schrijf het lijdend voorwerp op

Slide 8 - Diapositive

Omar gaat een film kijken.
1. Wat is de  persoonsvorm:  gaat
2. Wat is het onderwerp:  Omar
3. Wat is het gezegde: gaat kijken
4. zoek het lijdend voorwerp.
Wie of wat + gezegde + onderwerp  Wat gaat Omar kijken?
5. schrijf het lijdend voorwerp op .........................

Slide 9 - Diapositive

Dirk maakt een sneeuwpop.
1. Wat is de  persoonsvorm:  maakt
2. Wat is het onderwerp: 
3. Wat is het gezegde:
4. zoek het lijdend voorwerp.
Wie of wat + gezegde + onderwerp  ..........................?
5. schrijf het lijdend voorwerp op .........................

Slide 10 - Diapositive

Gisteren heeft Lisa taart gegeten.
1. Wat is de  persoonsvorm:  .........
2. Wat is het onderwerp: ......... 
3. Wat is het gezegde:  .................
4. Wat is het lijdend voorwerp.


Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo


De man geeft de jongen een hand.
A
de man
B
geeft
C
de jongen
D
een hand

Slide 13 - Quiz

Ik heb gisteren een lekkere pizza gebakken.

A
een lekkere pizza
B
heb gebakken
C
ik
D
gisteren

Slide 14 - Quiz

De politie gaf de fietser een bekeuring.
A
gaf
B
De politie
C
de fietser
D
een bekeuring

Slide 15 - Quiz

Op de markt heb ik een vette haring gekocht.
A
Op de markt
B
heb gekocht
C
ik
D
een vette haring

Slide 16 - Quiz

Maartje heeft bij de Primark een jas gekocht.
A
een jas
B
Maartje
C
bij de Primark
D
heeft gekocht

Slide 17 - Quiz

Bedenk zelf een zin met een lijdend voorwerp. Geef aan welk deel het lv is.

Slide 18 - Question ouverte

Lijdend Voorwerp

Slide 19 - Diapositive