Oefenen toetsweek 1 - Over taal woordenschat

Oefenen toetsweek 1
OVER TAAL
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Oefenen toetsweek 1
OVER TAAL

Slide 1 - Diapositive

synoniem voor: voornaamste
A
bekendste
B
belangrijkste
C
leukste

Slide 2 - Quiz

Geef de betekenis van het volgende woord:
definitie
A
eisen
B
criteria
C
woordverklaring
D
beoordelingspunten

Slide 3 - Quiz

Moeilijke keus uit twee dingen/zaken.
A
het synoniem
B
de remedie
C
het dilemma
D
het duplicaat

Slide 4 - Quiz

monster, sample, staaltje of voorbeeld zijn:
A
homoniemen
B
synoniemen
C
antoniemen
D
homofonen

Slide 5 - Quiz

Ik heb zin in Nederlands want ik heb uitsluitend positieve dingen over de docent gehoord.
Uitsluitend =
A
helemaal niet
B
totaal niet
C
alleen maar
D
een beetje

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Vidéo

Noteer 2 betekenissen van het homoniem VORST ?

Slide 8 - Question ouverte

Kies het juiste synoniem voor:

maximaal
A
bijna niet
B
vooral
C
hoogstens
D
zo nodig

Slide 9 - Quiz

Bekijk de verschillende betekenissen van hoofd. 

Slide 10 - Diapositive

Welke betekenis van 'hoofd' hoort bij:

'Hoe haal je het in je hoofd?' vroeg Nora verbijsterd.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 11 - Quiz

Welke betekenis van 'hoofd' hoort bij:

Het hoofd van de afdeling verpleging viert haar verjaardag.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 12 - Quiz

Welke betekenis van 'hoofd' hoort bij:

Lieke klaagt over pijn in het hoofd.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quiz

Welke betekenis van 'hoofd' hoort bij:

Aan het hoofd van de optocht liep de vaandeldrager.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 14 - Quiz

Welke betekenis van 'hoofd' hoort bij:

In Zambia ligt het inkomen per hoofd van de bevolking tamelijk laag.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 15 - Quiz

OPDRACHT

In de volgende slides staan steeds twee betekenissen.

 

Noteer het homoniem dat past bij de twee betekenissen.

Slide 16 - Diapositive

brok goud

houten schoen

Slide 17 - Question ouverte

je snel in veiligheid brengen

verschillende vliegreizen

Slide 18 - Question ouverte

waarvoor iets dient
met weinig detail beschrijven
extra aandacht leggen op iets
reden waarom je iets vindt
eigenschap

belangrijkste

functie
schetsen
voornaamste
argument
benadrukken
kenmerk

Slide 19 - Question de remorquage

Wat betekent...
tegenspreken
A
geheel, compleet
B
duidelijk worden, duidelijk zijn
C
waar je vanuit gaat
D
zeggen dat iets niet waar is

Slide 20 - Quiz

Wat betekent...
volledig
A
geheel, compleet
B
duidelijk worden, duidelijk zijn
C
waar je vanuit gaat
D
zeggen dat iets niet waar is

Slide 21 - Quiz

Wat betekent...
baseren op
A
geheel, compleet
B
duidelijk worden, duidelijk zijn
C
waar je vanuit gaat
D
zeggen dat iets niet waar is

Slide 22 - Quiz

snel beledigd
in een lastige positie terechtgekomen
stelt hoge eisen en heeft veel praatjes
degene die profiteert van het meningsverschil van (twee) anderen
lange tenen hebben
In de aap gelogeerd
hoog van de toren blazen
de lachende derde zijn

Slide 23 - Question de remorquage

Welk woord is geen homoniem?

A
Bang
B
Vliegen
C
Boer
D
Schop

Slide 24 - Quiz

Wat is een tegenstelling van groot?
A
Dun
B
Klein
C
Lang
D
Dik

Slide 25 - Quiz

Wat is een tegenstelling van interesse?
A
Geïnteresseerd
B
Boeiend
C
Desinteresse
D
Oplettendheid

Slide 26 - Quiz

Maak een goede zin met het woord: appreciëren

Slide 27 - Question ouverte

Wat betekent ijs en wederdienende?
A
Dat het koud is
B
Als het weer meezit
C
Dat het schaatsweer is

Slide 28 - Quiz

Maak een goede zin met het woord:
couperen

Slide 29 - Question ouverte

Wat betekent pedanterik?
A
irritant persoon
B
vervelend persoon
C
arrogant persoon
D
grappig persoon

Slide 30 - Quiz

Als iemand content is dan is hij ...?

Slide 31 - Question ouverte