Nederlands Theorie PWW EIND KB2

Nederlands Theorie PWW EIND KB2
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Nederlands Theorie PWW EIND KB2

Slide 1 - Diapositive

Je moet de 5 tekstdoelen, -soorten en vormen kennen.
Tekstdoel --> Tekstsoort --> Tekstvorm
Informeren - Informerende tekst - Krant, nieuwsartikel
Amuseren - Amuserende tekst - Songtekst, leesboek
Overhalen/aansporen - Aansporende tekst - Reclame
Uitleggen - Uitleggende tekst - Recept, handleiding
Overtuigen - Overtuigende tekst - Recensie, review


Slide 2 - Diapositive

Je moet de 3 leesmanieren kennen.
Grondig = Je leest alles, zodat je de hele tekst begrijpt.
Verkennend = Je bekijkt de tekst alleen: titel, plaatjes, tussenkopjes, bron.
Zoekend = Je leest de tekst niet helemaal, maar zoekt het antwoord op een vraag.




Slide 3 - Diapositive

Je moet weten wat een tussenkopje is.
Een tussenkopje is een soort titel boven een alinea.

Slide 4 - Diapositive

Je moet weten wat een deelonderwerp is. 

Een deelonderwerp is het onderwerp van een alinea.

Slide 5 - Diapositive

Je moet weten wat een kernzin is en waar je die kunt vinden.
De kernzin bevat de belangrijkste informatie. Dit is vaak de eerste of de laatste zin in de alinea.

Je kan dus een samenvatting maken van de tekst als je alle kernzinnen achter elkaar zet.


Slide 6 - Diapositive

Je moet het verschil weten tussen feiten en meningen. 
Feit
- Iets dat waar is.
- Je kunt een feit controleren.
Mening
- Iets waar je het wel of niet mee eens bent.
- Je kunt een mening niet controleren.


Slide 7 - Diapositive

Je moet weten op welke manieren de schrijver een inleiding en een slot kan schrijven.
Inleiding
- Een kort, grappig verhaaltje vertellen.
- Het onderwerp noemen.
- Een vraag stellen.
Slot
- Een samenvatting van de tekst geven.
- Een conclusie trekken.
- Een advies geven of een oproep doen.


Slide 8 - Diapositive

Je moet weten wat een hoofdgedachte is.
De hoofdgedachte is het belangrijkste dat de schrijver zegt over het onderwerp van de tekst.

Slide 9 - Diapositive

Je moet weten wat verwijswoorden zijn.
De schrijver gebruikt soms verwijswoorden om naar een woord, woordgroep of zin te verwijzen. Dit zijn woorden als: hij, dat, het, die…

Het verwijswoord verwijst meestal naar iets dat in de zin ervoor of in de zin erna staat. 

Slide 10 - Diapositive

Je moet weten welke signaalwoorden er zijn en bij welk verband ze horen.
Verband --> Signaalwoorden
Opsomming: na elkaar noemen van een aantal punten of onderdelen.
Ook, bovendien, daarnaast, ten eerste, ten tweede…
Tegenstelling: twee dingen opnoemen die tegenover elkaar staan.
Echter, maar, daarentegen, enerzijds/anderzijds…
Reden: waarom iemand iets doet, waarom iets gebeurt.
Omdat, namelijk, want…


Slide 11 - Diapositive