Klare taal plus - les 16 - wederkerig vnw + aanwijzend vnw

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Leerdoelen

* herhalen wederkerend voor naamwoord

*  wederkerig voornaamwoord 

*  aanwijzend voornaamwoord

* vragend voornaamwoord

Wederkerend voornaamwoord

	wederkerend voornaamwoord	voorbeeld
eerste persoon ev.	me	ik schaam me
tweede persoon ev.	je u	jij schaamt je
derde persoon ev.	zicht	u schaamt u (zich)
eerste persoon mv.	ons	wij schamen ons
tweede persoon ev.	je u	jullie schamen je u schaamt u (zich)
derde persoon	zich	zij schamen zich

Noem zo veel mogelijk
wederkerende werkwoorden

Wederkerig voornaamwoord

Er zijn twee wederkerige voornaamwoorden: 

elkaar en mekaar

each other

Wederkerig voornaamwoord

Voorbeelden:

De boksers wilden elkaar niet te hard slaan.

Zij gaven elkaar een hand.

Wij hebben elkaar al lang niet gezien.

Wederkerig voornaamwoord

Wederkerend voornaamwoord

Elkaar 

Mekaar

Zich

Me

Ons

Mezelf

U

Onszelf

Jezelf

Jan vroeg Karel of die zichzelf herkende op de profielfoto's 

Sem en Indy groeten elkaar

We hebben elkaar gisteren nog gezien

Bij het schillen van de aardappels heb ik me gesneden. 

Sleep de zinnen naar wederkerend óf wederkerig voornaamwoord

Wederkerend voornaamwoord

Wederkerig voornaamwoord

Wij maken ons geen zorgen

Wij geven elkaar een hand

Kunnen die jongens elkaar wel verstaan?

Ik vergis me dagelijks in zijn naam.

Het meisje verstopt zich achter de kast.

De stoute kinderen slaan elkaar vaak.

Welke zijn de wederkerende werkwoorden?

1. schamen
2. lopen
3. uitsloven
4. eten

Wederkerend voornaamwoord

Vergist hij zich nu niet ?

1. Vergis
2. hij
3. zich
4. niet

Wat zijn de wederkerende voornaamwoorden?

1. ik, jij, hij, zij, wij, jullie
2. de, het, een
3. me, je, zich, u, ons
4. hij, hem, ze, zij, haar

Wat is een voorbeeld van een wederkerig voornaamwoord?

1. elkaar
2. zich
3. me
4. jouw

Pak het oefenblad

Maak opdracht 1

Dingen en mensen aanwijzen
de Aanwijzende Voornaamwoorden

Dingen en mensen aanwijzen
De aanwijzende voornaamwoorden

deze - die
dit - dat

deze man, die vrouw, dit kind, dat boek

Het demonstratief pronomen

(Het aanwijzend voornaamwoord)

Het aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw) wijst iets of iemand aan. 

Er zijn vier aanwijzende voornaamwoorden: 

Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze: deze school, die sporter.

Bij een het-woord gebruik je altijd dit of dat: dit huis, dat gebouw.

Het aanwijzend voornaamwoord kan ook zelfstandig gebruikt worden. 

Het vervangt dan woorden die je er achter kunt denken. 

Geef dat (boek) eens aan! 

Een aanwijzend voornaamwoord kan ook naar een zin verwijzen. 

		hier	daar
singularis	de broek	deze broek	die broek
	het shirt	dit shirt	dat shirt
pluralis	de broeken	deze broeken	die broeken
	de shirts	deze shirts	die shirts

Neem je ......... rode paprika of ......... groene? (de paprika)

1. deze, deze
2. dit, dit
3. deze, dit
4. dit, deze

Ik neem ......... bril. .......... andere bril staat me niet. (de bril)

1. deze, die
2. deze, dat
3. dat, dat
4. deze, dit

Ober, .......... biefstuk is niet vers! (de biefstuk)

1. dit
2. deze

Ik houd van ijs, maar ...... ijs vind ik niet lekker (het ijs)

1. die
2. dit

Deze broek is mooi, maar ...... daar is goedkoper (de broek)

1. deze
2. die

Wat vind je van ...... tafel hier? (de tafel)

1. deze
2. die

En wat vind je van ...... huis daar?
(het huis)

1. deze
2. dat

Pak het oefenblad

Maak opdracht 2

Opdracht 3 maak je thuis.

Die gaat over vragende voornaamwoorden.
wie, wat, welk, wiens, waarmee, waarvoor, waarover.