PC 1: Introductieles thema Behaviour klas 3

Welkom bij thema 3: Behaviour

Powercollege 1: 
basisbegrippen maatschappijleer

1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij thema 3: Behaviour

Powercollege 1: 
basisbegrippen maatschappijleer

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen wat je sociale omgeving is.
  • Je kent het verschil tussen gedrags- en wetsregels en kunt hierbij voorbeelden noemen.
  • Je kent de vier bindingen en kunt uitleggen hoe je met anderen verbonden bent. 
  • Je kunt uitleggen wat sociale cohesie en polarisatie betekenen en hoe sociale cohesie zorgt voor minder polarisatie. 
  • Je kent de kernbegrippen van maatschappijleer (waarden, normen, belangen & macht) en kunt deze in eigen woorden uitleggen. 

Slide 2 - Diapositive

Samenleven
  • Maatschappijleer gaat over de samenleving.

  • Samenleven doe je in grote en kleine groepen (bv met je gezin, klasgenoten, je sportteam).

  • Sociale omgeving: kleine groep mensen die je regelmatig ziet.

Slide 3 - Diapositive

Een voorbeeld van een groep uit je je sociale omgeving is:
A
je docent
B
de politie van je stad
C
je teamgenoten bij de sportvereniging
D
je huisarts

Slide 4 - Quiz

  • Samenleven doe je ook in een grotere groep, bv inwoners van Nederland wonen allemaal samen in Nederland.

  • Maatschappij: grote groep mensen die samenleeft.

Slide 5 - Diapositive

Een ander woord voor de maatschappij is:
A
belangengroep
B
sociale omgeving
C
overheid
D
samenleving

Slide 6 - Quiz

Wie hoort er NIET bij je sociale omgeving?
A
Je teamgenoten
B
Je collega's op werk
C
Je klasgenoten
D
De slager om de hoek

Slide 7 - Quiz

Samenleving kan niet zonder regels
  • Gedragsregels: Regels die je automatisch toepast en vanzelfsprekend vindt. Deze zijn ZELDEN opgeschreven.

  • Hebben vaak met fatsoen te maken: fatsoensregels.
  • Vb: iemand een hand geven die aan je voorgesteld wordt, opstaan voor ouderen in de bus.

Slide 8 - Diapositive

  • Wetsregels: regels die in de wet zijn vastgelegd. Deze regels zijn ALTIJD opgeschreven.

  • Bijvoorbeeld: niet door rood fietsen of je verdient het minimumloon als je werkt.

Slide 9 - Diapositive

Wat is een voorbeeld van een wetsregel?
A
Na toiletbezoek je handen wassen.
B
Geen afval op straat gooien.
C
Je moet je fiets altijd op slot zetten.
D
In restaurants geef je een fooi.

Slide 10 - Quiz

Een ander woord voor een fatsoensregel is een:
A
omgangsregels
B
geschreven regel
C
ongeschreven regel
D
beleefdheidsregel

Slide 11 - Quiz

Bij welk van de onderstaande voorbeelden gaat het om een wetsregel?
A
In de bus sta je op voor een zwangere vrouw
B
Bij het concert sluit je achteraan in de rij
C
Je bedankt de leraar na de les
D
Je gaat naar school

Slide 12 - Quiz

Wat is een goed voorbeeld van een gedragsregel?
A
Handen wassen na het plassen
B
Niet door rood lopen
C
Niet stelen
D
Geen geluidsoverlast veroorzaken.

Slide 13 - Quiz

Je rijbewijs halen voordat je gaat autorijden is....
A
een gedragsregel
B
een fatsoensregel
C
een wetsregel
D
niet nodig

Slide 14 - Quiz

Bindingen 
Omdat we in de samenleving (en in de wereld) afhankelijk van elkaar zijn hebben we bindingen met elkaar. In deze paragraaf behandelen we vier soorten bindingen:
  • Economische bindingen
  • Kennisbindingen
  • Gevoelsbindingen
  • Politieke bindingen

Slide 15 - Diapositive

Economische bindingen
Voor vrijwel alle producten die je nodig hebt om in je onderhoud te voorzien heb je economische bindingen. Bijvoorbeeld met je ouders (zakgeld), je baas, de supermarkt, kledingwinkels, etc. Ook internationaal heb je deze bindingen.  
Voordeel: Er zijn steeds meer producten te koop en producten worden steeds goedkoper.
Nadeel: Sommige banen verdwijnen omdat arbeid in het buitenland goedkoper is. Ook worden arbeiders in het buitenland soms uitgebuit.

Slide 16 - Diapositive

0

Slide 17 - Vidéo

Kennisbindingen
De kennisbindingen hebben te maken met de mensen die je iets (willen) leren.

Bijvoorbeeld:
- Je ouders met opvoeden.
- Studie en opleidingen voor je baan
- Mensen die nuttige informatie met je delen.
- Iemand die je helpt met je huiswerk.
-Boeken 

Slide 18 - Diapositive

Gevoelsbindingen
  • Met onze geliefden, vrienden en familieleden zijn we emotioneel verbonden
  • Vriendschap, steun en liefde hebben we nodig om ons gelukkig te voelen. 
 
 
 

Slide 19 - Diapositive

Politieke bindingen
Politieke bindingen gaan over de afhankelijkheid van de overheid. Denk aan:
  • Onderwijs
  • Gezondheidszorg
  • Veiligheid
  • Sociale zekerheid (bijvoorbeeld uitkeringen)
Wij kiezen politici die hier besluiten over nemen.

Noem een voorbeeld waaruit blijkt dat jij politieke bindingen hebt.

Slide 20 - Diapositive

Dus... 4 soorten bindingen
Verschillende type bindingen:
  1. Economische bindingen
  2. Affectieve bindingen
  3. Cognitieve bindingen
  4. Politieke bindingen
We kijken een videofragment. Welke verschillende types bindingen herken je? 

Slide 21 - Diapositive

0

Slide 22 - Vidéo

Sociale cohesie
Sociale cohesie => Het gevoel dat mensen hebben als ze bij elkaar horen. Het wij-gevoel.

Sociale cohesie kan er bijvoorbeeld zijn:
  • in een buurt.
  • op een school.
  • in een land.

Slide 23 - Diapositive

Wij en zij
Wij groep - Wanneer een groep zich sterk met elkaar verbonden voelt.
Zij groep -Groep die als ‘tegenstanders’ van de ‘wij-groep’ wordt gezien.

Voorbeelden: 
  • Voetbalsupporters van verschillende clubs.
  • Werknemers van concurrerende bedrijven.
  • Leerlingen van verschillende scholen.

Polarisatie = Mensen en bevolkingsgroepen staan scherp tegenover elkaar doordat de tegenstellingen de nadruk krijgen

Slide 24 - Diapositive

0

Slide 25 - Vidéo

Kernbegrippen bij maatschappijleer
Bij maatschappijleer worden een aantal begrippen steeds gebruikt:
  • waarden en normen
  • belangen
  • macht

Slide 26 - Diapositive

Waarden en normen
Waarden: principes die je belangrijk vindt in het leven.
  • Vrijheid, gezondheid, eerlijkheid, gezelligheid.
Normen: De regels over hoe jij en anderen zich moeten gedragen.
  • niet discrimineren, elke dag je tanden poetsen.

Slide 27 - Diapositive

Belangen
Met belang bedoelen we het voordeel dat je ergens bij hebt.
  • Wij hebben belang bij goede ventilatie in een lokaal.

Belangentegenstellig: het ene belang botst met een ander belang.
  • Ik wil graag goede ventilatie, iemand die het koud heeft wil de ramen dicht. 

Slide 28 - Diapositive

Macht
Macht: de mogelijkheid om het (denk)gedrag van anderen te beïnvloeden. 

Machtsmiddelen:
-je functie, je kennis en vaardigheden, je aanzien en status, je overtuigingskracht, hoeveelheid geld, aantal mensen, media techniek, toegang tot invloedrijke personen, gebruik van geweld. 

Slide 29 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen wat je sociale omgeving is.
  • Je kent het verschil tussen gedrags- en wetsregels en kunt hierbij voorbeelden noemen.
  • Je kent de vier bindingen en kunt uitleggen hoe je met anderen verbonden bent. 
  • Je kunt uitleggen wat sociale cohesie en polarisatie betekenen en hoe sociale cohesie zorgt voor minder polarisatie. 
  • Je kent de kernbegrippen van maatschappijleer (waarden, normen, belangen & macht) en kunt deze in eigen woorden uitleggen. 

Slide 30 - Diapositive