4V M2 hfst 3 en hfst 7 eerste deel

• Scheikunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

oefenen

Een binding is apolair als het verschil in elektronegativiteit

1. gelijk is aan 0
2. kleiner is dan 0.4
3. groter is dan 0.4 en kleiner dan 1.7
4. groter is dan 1.7

Welke binding heeft
deze verbinding?

1. Covalente atoombinding
2. Polaire covalente atoombinding
3. Ionbinding
4. Metaalbinding

Heeft
polaire bindingen?

CO​2​​

1. Ja, alleen maar polaire bindingen
2. Ja, de helft van de bindingen is polair
3. Geen

hoeveel polaire
bindingen tel je
in dit molecuul?

1. 0
2. 1
3. 2
4. 3

Wat voor bindingen heersen tussen watermoleculen?

1. covalente bindingen en ionbindingen
2. alleen vanderwaalsbindingen
3. vanderwaalsbindingen en waterstofbruggen
4. ionbindingen en vanderwaalsbindingen

Moleculen met een dipool-dipool binding hebben een hoger of lager kookpunt dan zonder deze binding? Zijn deze moleculen polair of apolair?

1. lager, polair
2. hoger, polair
3. lager, apolair
4. hoger, apolair

Dit is amfetamine. Geef het juiste antwoord.

1. Polair
2. Apolair

Kijk goed naar de structuren. Noteer de drie stoffen (A, B, C) in volgorde van polariteit. Dus de meest polaire stof eerst, dan de wat minder polaire stof en de meest apolaire stof als laatst.

1. ABC
2. BAC
3. CAB
4. BCA

Twee stellingen:
1. Polaire stoffen mengen goed in hydrofobe oplossingen.
2. Hydrofiele stoffen mengen goed in apolaire oplossingen.

1. Alleen 1 is waar
2. Alleen 2 is waar
3. Beide zijn waar
4. Beide zijn niet waar

Mengen deze moleculen?

1. nee, water is hydrofoob, en ethaan hydrofiel
2. nee, water is hydrofiel en ethaan hydrofoob
3. ja, beide zijn hydrofoob
4. ja, beide zijn hydrofiel

Is deze stof (gemaakt
van deze moleculen)
hydrofiel of hydrofoob?

1. hydrofiel
2. hydrofoob

Is deze stof (gemaakt
van deze moleculen)
hydrofiel of hydrofoob?

1. hydrofiel
2. hydrofoob

Kan Cocaïne waterstofbruggen vormen?

1. Ja, want het molecuul is polair
2. Ja, want het molecuul is apolair
3. Nee, want het molecuul is polair
4. Nee, want het molecuul is apolair

Welke waterstofbruggen kloppen NIET?

1. geen, ze zijn allemaal goed
2. B, D en E
3. A, B, C, E en F
4. A, B, F

Hieronder staat een schematische tekening van de hulpstof. Geef aan welk deel hydrofiel en welk deel hydrofoob is.

1. rode "kop" = hydrofiel grijze "staart" = hydrofoob
2. rode "kop" = hydrofoob grijze "staart" = hydrofiel

Hiernaast zie je de 3 fasen van water (vast, gas, vloeibaar) welke voorstelling is micro- en welke is macro-niveau?

1. Boven= microniveau onder = macroniveau
2. Boven = macroniveau onder = microniveau

Micro or macro

1. micro
2. macro

Wat is het volume van 72 gram waterdamp als al het water in de gasfase is. Het molair volume is 22,4 dm3 per mol.

1. 8,96dm​3​​
2. 8,96⋅10​−2​​m​3​​
3. 1m​3​​
4. 1dm​3​​

In een suspensie zit 20 gram vaste stof. Na filtreren zit er maar 15 gram vaste stof. Bereken het rendement van deze scheiding.

1. 133%
2. 25%
3. 75%
4. 33,33%

Stel: In 100 g koffie zit 75 mg cafeïne. Na het koffiezetten zit er 40 mg cafeïne in het filtraat. Bereken het rendement.

1. Rendement = 187,5%
2. Rendement = 53,3%
3. Rendement = 18,8%
4. Rendement = 40%

Bereken atoomeconomie voor de productie van chloor in de volgende reactie (Ag 107,9u en Cl 35,5u):

2AgCl→Cl​2​​+2Ag

1. 70,9%
2. 50%
3. 24,8%
4. 38,6%

Wat is de atoomeconomie van de reactie:

CO+2H​2​​→CH​3​​OH

1. 33 %
2. 66 %
3. 50 %
4. 100 %

Welke binding wordt verbroken
bij kraken?

1. atoombinding
2. metaalbinding
3. vanderWaalsbinding
4. ionbinding

1. De pijl in een blokschema geeft de ___________ aan.

2. In de ___________ staat wat er met het product gebeurt.

3. De ___________ schrijf je op als een werkwoord.

4. Je leest een blokschema van ___________ naar ___________ .

5. Aan de richting van de ___________ zie je of een stof wordt toegevoegd of afgevoerd. 

bewerking

links

stofstroom

blokken

onder

fasen

rechts

pijl

stoffen

Hoe verklaar je op micro-niveau dit verschil in stofeigenschappen?

1. Tussen de oliemoleculen bestaan voornamelijk

2. Tussen grotere moleculen zijn deze bindingen

3. Hierdoor hebben stoffen die bestaan uit grotere moleculen een                                           kookpunt  

vanderwaalsbindingen

waterstof

bruggen

atoom

bindingen

sterker

zwakker

hoger

lager

zuiver covalente 

binding

apolaire atoom-

binding

polaire atoom-

binding

ion-

binding

Cl - Cl

I - Cl

H - Cl

Na - Cl

Binnen een molecuul

Tussen moleculen

Atoombinding

Dipool-dipoolbinding

Vanderwaalsbinding

Waterstofbrug

Covalente binding

Apolaire atoombinding

Polaire atoombinding

probeer op basis van de formule te bepalen of een stof waterstofbruggen kan maken

geen waterstofbrug

wel waterstofbruggen

NH₃

C₃H₈

C₂H₅OH

CH₃NH₂

N₂

O₂

CH₂Cl₂

NO₂

HOOH

CaCO₃

NaCl

Hoe verklaar je op micro-niveau dit verschil in stofeigenschappen?

1. Tussen de oliemoleculen bestaan voornamelijk

2. Tussen grotere moleculen zijn deze bindingen

3. Hierdoor hebben stoffen die bestaan uit grotere moleculen een                                           kookpunt  

vanderwaalsbindingen

waterstof

bruggen

atoom

bindingen

sterker

zwakker

hoger

lager

Micro vs Macro

Geef aan of hier een begrip/omschrijving op micro of macro niveau gegeven wordt, door ze naar de juiste plek te slepen.

Micro

Macro

Moleculen

Fase-aanduiding

Stofeigenschap

temperatuur

Watermolecuul

residu bij filtreren