Zintuigen/ zenuwstelsel

1 / 36
suivant
Slide 1: Vidéo
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec diapositives de texte et 3 vidéos.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Vidéo

Het zenuwstelsel
Centrale zenuwstelsel
Hersenen, hersenstam, ruggenmerg
Perifere Zenuwstelsel
Beweging,tast, balans, kijken en horen
Autonome Zenuwstelsel
Sympatisch ACTIE
Parasympatisch  RUST

Slide 2 - Diapositive

Waarnemen
Met behulp van je zintuigen informatie verzamelen.

Slide 3 - Diapositive

Wat nemen we waar?
We nemen prikkels waar.

Externe prikkels: Veranderingen in je omgeving (buiten je lichaam)

Interne prikkels: Veranderingen in je lichaam

Slide 4 - Diapositive

Wat is een impuls?
Je hersenen moeten de informatie van buiten (of binnen) het lichaam wel begrijpen.  Daarom zetten je zintuigen de informatie om in een elektrisch signaal: 

Een impuls

Slide 5 - Diapositive

Drempelwaarde
Waarom merk je sommige veranderingen niet?

Drempelwaarde: De minimale hoeveelheid die je nodig hebt van een prikkel, om het een impuls te laten worden.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Slide 8 - Vidéo

Hersenen
Grote hersenen
  • verantwoordelijke voor alle bewuste bewegingen

Kleine hersenen
  • zorgen voor coordinatie van allerlei gelijktijdige werking van spieren en organen

Slide 9 - Diapositive

Hersenstam
Ruggenmerg
Hersenstam
  • zorgt voor veel processen, zoals bloeddruk, temperatuur, ademhaling

Ruggenmerg
  • schakels tussen hersenen en spieren/organen

Slide 10 - Diapositive

Perifere Zenuwstelsel
Vervoerders van 'prikkels' van zintuigen naar het CZS en van het CZS naar de spieren en organen
  1. motoriek
  2. aanraken
  3. evenwicht
  4. visueel
  5. geluid

Slide 11 - Diapositive

Autonome Zenuwstelsel
Sympatisch
ACTIE
Gaspedaal

Parasympatisch
RUST
Rempedaal

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

De huid

Slide 14 - Diapositive

Waardoor kun je verschillende geuren onderscheiden?
reukzintuig kan wel duizend verschillende typen zintuigcellen bevatten.

ieder reukzintuigcel heeft een andere vorm aan de onderkant (receptor) waar de geur aan vast hecht.

elk soort geurdeeltje past op een bepaalde receptor

Slide 15 - Diapositive

  1. geurdeeltjes binden aan receptoren
  2. geprikkelde reukzintuigcellen geven impulsen door
  3. impulsen van de verschillende typen reukzintuigcellen worden gebundeld
  4. impulsen worden doorgegeven aan de hersenen
  5. de hersenen bepalen op basis van de combinatie van impulsen welke geur het is

geuren worden opgeslagen in de hersenen

Slide 16 - Diapositive

Smaakzintuig
- verschil van bv zoete smaak komt
   doordat je het ook ruikt 
- je ruikt eten doordat er 
  geurstoffen in je neusholte komen
- bij het proeven van eten werken 
  reuk(neus) en smaak(tong) samen

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Toonhoogte
Geluidssterkte

Slide 19 - Diapositive

hoe harder de decibels, hoe sneller schade
welk geluid levert hoeveel decibel?

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Traanbuis
  • boven je oog zit de traanklier
  • in de traanklier wordt traanvocht gemaakt
  • bij het knipperen wordt er traanvocht over je ogen verspreid, je ogen drogen niet uit en spoelen kleine vuiltjes weg
  • werkt ontsmettend
  • zoute traanvocht ontsmet, minder kans op ooginfecties door bacteriën

Slide 23 - Diapositive

• vocht en vuiltjes worden door de traanbuis afgevoerd naar je neus
• je kunt de twee openingen van de traanbuis zien
• bij huilen maakt de traanklier heel veel traanvocht, traanbuisjes stromen dan over

Slide 24 - Diapositive

Hoe werken je ogen
  • 3 lagen

  • buitenste laag: harde
oogvlies
  • middelste laag: vaatvlies
  • binnenste laag: netvlies
  • oog is opgevuld met het
glasachtig lichaam

Slide 25 - Diapositive

Harde oogvlies
  • buitenste vlies van je oogbol
  • wit(oogwit), stevig,
beschermt alles wat in je
oog ligt
  • gedeelte voor de iris is
doorzichtig: hoornvlies
  • licht komt door het
hoornvlies naar binnen

Slide 26 - Diapositive

Vaatvlies
  • middelste laag
  • hierin zitten bloedvaatjes
  • via bloed- alle stoffen die het
oog nodig heeft
  • voorkant van je oog is het
gekleurd = iris

  • iris-opening in vaatvlies= pupil, hier komt licht doorheen

Slide 27 - Diapositive

rode ogen
op foto's zie je soms rode ogen, dit is het vaatvlies.

Slide 28 - Diapositive

Gele vlek
  • plaats recht achter de pupil
  • hiermee zie je het best, hier
zitten namenlijk de meest
lichtgevoelige zintuigen

Blinde vlek: hier ziet de oogzenuw vast aan de oogbol, hier zit geen netvlies met zintuigcellen

Slide 29 - Diapositive

oogspieren
• oogbollen zitten met spieren
vast aan de oogkassen.
• door de spieren kan je oog
alle kanten opdraaien
• oogkassen zijn opgevuld met
vetweefsel, dit vet vormt een
stootbuffer voor de oogbollen

Slide 30 - Diapositive

Hoe zie je kleuren?
  • overdag kleur en bij donker alleen grijstinten.
  • netvlies heeft twee soorten zintuigcellen: staafjes en kegeltjes
  • met de kegeltjes zie je scherper dan met de staafjes.
  • meeste kegeltjes in de gele vlek

Slide 31 - Diapositive

staafjes en kegeltjes
staafjes
werken bij weinig licht en geeft zwart, wit en grijstinten weer
kegeltjes
werken overdag bij veel licht
geeft kleuren weer.

Slide 32 - Diapositive

Waardoor zie je scherp
  • lens maakt het beeld scherp
op je netvlies
  • beeld is veel kleiner , op z'n
kop en in spiegelbeeld
  • hersenen vertalen het beeld
  • je ziet nu ware grootte en
rechtop

Slide 33 - Diapositive

  • je ziet niet alleen van dichtbij scherp, ook van veraf.
  • dit kan doordat je je ooglens boller en platter kunt maken. 
  • de lens kan van vorm veranderen doordat hij elastisch is.

Slide 34 - Diapositive

scherp zien
    bolle lens
    voorwerp van dichtbij scherp
    platte lens: 
    voorwerp van veraf scherp

    accommoderen:
    het platter en boller maken van de ooglens


    Slide 35 - Diapositive

    wanneer een bril?
    • niet scherp ziet
    • twee oorzaken:
    - ooglens kan zich niet goed
    plat of bol maken
    - vorm van je oogbol is niet
    goed
    • jonge mensen vaak
    verkeerde vorm

    Slide 36 - Diapositive