Questions (question words etc.)

Questions 




how to make closed and open questions in English 
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Questions 




how to make closed and open questions in English 

Slide 1 - Diapositive

Soorten vragen
Gesloten:
Een gesloten vraag kun je beantwoorden met "ja" of "nee". Deze vragen beginnen meestal met een hulpwerkwoord, zoals be, do, have, of een modaal werkwoord (can, will, must, etc.).

Open:
Open vragen beginnen met een vraagwoord. Het antwoord op deze vragen is uitgebreider dan "ja" of "nee".

Slide 2 - Diapositive

Gesloten vragen
Formule:
Hulpwerkwoord + onderwerp + werkwoord + rest van de zin + VRAAGTEKEN?

Voorbeelden:
Is he at school?
Do you like pizza?
Can she play football?

Slide 3 - Diapositive

Gesloten vragen met do/does
Staat er geen vorm van to be of een hulpwerkwoord in de zin, dan schakel je de hulp in van het werkwoord to do.

Bij de tegenwoordige tijd (present simple) gebruik je do/does:
I/you/we/they → do
He/she/it → does
Bijvoorbeeld: Does he speak English?

Bij de verleden tijd (past simple) gebruik je did voor iedereen:
Bijvoorbeeld: Did they go to the park?

Slide 4 - Diapositive

Open vragen 
Vraagwoorden:

Slide 5 - Diapositive

Open vragen
Formule:
Vraagwoord + hulpwerkwoord + onderwerp + werkwoord + rest van de zin?

Voorbeelden:
Where do you live?
What does he like to eat?
Why are they laughing?

Slide 6 - Diapositive

Maak van deze zin een vraagzin:
'He plays football'
A
Plays he football?
B
Do he play football?
C
Does he plays football?
D
Does he play football?

Slide 7 - Quiz

Vul het juiste hulpwerkwoord in (do/does/did/is/are/can)
'_______ she like ice cream?'

Slide 8 - Question ouverte

Vul het juiste hulpwerkwoord in (do/does/did/is/are/can)
_______ you go to the park yesterday?

Slide 9 - Question ouverte

Vul het juiste hulpwerkwoord in (do/does/did/is/are/can)
_______ they coming to the party?

Slide 10 - Question ouverte

Vul het juiste hulpwerkwoord in (do/does/did/is/are/can)
_______ he play football after school?

Slide 11 - Question ouverte

Vul het juiste hulpwerkwoord in (do/does/did/is/are/can)
_______ I borrow your pen?

Slide 12 - Question ouverte

Zet de zin om in een vraag:
She is your friend.

Slide 13 - Question ouverte

Zet de zin om in een vraag:
They went to the cinema last night.

Slide 14 - Question ouverte

Zet de zin om in een vraag:
You can play the piano.

Slide 15 - Question ouverte

Zet de zin om in een vraag:
He likes chocolate.

Slide 16 - Question ouverte

Zet de zin om in een vraag:
I am late for class.

Slide 17 - Question ouverte

Maak een vraag met een vraagwoord
_______ do you eat for breakfast?

Slide 18 - Question ouverte

Maak een vraag met een vraagwoord:
_______ is your best friend?

Slide 19 - Question ouverte

Maak vragen bij het antwoord:
I live in Amsterdam.

Slide 20 - Question ouverte

Maak vragen bij het antwoord
(gebruik vraagwoord!)
She is 12 years old.

Slide 21 - Question ouverte

Maak een open vraag bij het antwoord:
We went to the park yesterday.

Slide 22 - Question ouverte

Maak een open vraag bij het antwoord:
My favorite color is blue.

Slide 23 - Question ouverte

Maak een open vraag bij het antwoord:
He can speak French.

Slide 24 - Question ouverte