20211209 VEZO320AH niveau 3 leerjaar 2 4 en 5v5 Stijl – voegwoorden en voorzetsels

Nederlands
VEZO320AH
02-12-2021
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Nederlands
VEZO320AH
02-12-2021

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Planning
  1. TOETS 1: LEZEN: 28-10 en 25-11.
  2. TOETS 2: STIJL: 16 december 2021 en 23 december 2021
  3. TOETS 3: SPELLING: april 2022.
  4. TOETS 4: WERKWOORDSPELLING: juni 2022

Slide 3 - Diapositive

Terugblik op: woordgeslacht
Een zelfstandig naamwoord kan mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn.  Om te weten met welke voornaamwoord je naar een woord verwijst, moet je weten welk geslacht dit woord heeft.
Naar vrouwelijke woorden verwijs je met ze/zij en haar. Naar mannelijke en onzijdige woorden verwijs je met hij, hem of zijn.

Slide 4 - Diapositive

Terugblik op: woordgeslacht
Een zelfstandig naamwoord kan mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn.  Om te weten met welke voornaamwoord je naar een woord verwijst, moet je weten welk geslacht dit woord heeft.
Naar vrouwelijke woorden verwijs je met ze/zij en haar. Naar mannelijke en onzijdige woorden verwijs je met hij, hem of zijn.

Slide 5 - Diapositive

Terugblik op: de-woorden
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk. De volgende woorden zijn over het algemeen de-woorden: 
  • vruchten, bomen en planten: de appel, de eik, de fuchsia
  • rivieren en bergen: de Waal, de Mount Everest
  • cijfers en letters: de vier, de x, de tussen-n
  • de meeste woorden die personen aanduiden: de ober, de boer, de buurvrouw

Slide 6 - Diapositive

Terugblik op: het-woorden
Het-woorden zijn altijd onzijdig. De volgende categorieën woorden zijn over het algemeen het-woorden: 
  • verkleinwoorden: het bloempje, het jongetje, het briefje
  • landen en plaatsen: het kleine Nederland , het statige Den Haag
  • metalen: het ijzer, het kwik
  • sporten en spellen: het tennis, het scrabble, het yahtzee
  • stofnamen: het bier, het brood, het goud, het zilver, het hout
  • talen: het Nederlands, het Swahili, het Arabisch
  • windrichtingen: het noorden, het zuidwesten
woorden met twee lettergrepen die beginnen met be-, ge-, ver- en ont-: het belang, het geweer, het verstand en het ontzet
woorden die eindigen op -isme, -ment, -sel en -um: het communisme, het instrument, het kapsel en het museum
maar: de óf het deksel, de recruitment, de overemployment en de datum

Slide 7 - Diapositive

Terugblik op: Die / Dat
TIP:

De > wordt > die of deze

Het > wordt > dat of dit 

                                     De auto > wordt > die auto of deze auto.
                                     Het boek > wordt > dat boek of dit boek.

Slide 8 - Diapositive

Lesdoelen
  • Stijl: voegwoorden en voorzetsels

Slide 9 - Diapositive

Voegwoorden

Slide 10 - Diapositive

Wat zijn voegwoorden? (pag 21)
Woorden die zinnen of woorden
aan elkaar voegen.

Je kunt hieruit het verband van een
zin ontdekken.

Slide 11 - Diapositive

De verbanden
1 opsomming                                               6 oorzaak, gevolg
2 voorbeeld                                                   7 tijd
3 doel - middel                                            8 voorwaarde
4 tegenstelling                                            9 samenvatting, conclusie
5 reden, gevolg, verklaring

Slide 12 - Diapositive

1. voegwoorden van opsomming
Geven aan in welke volgorde iets plaatsvindt

'Hij gaat eerst met de kinderen naar de speeltuin, verder  gaat  hij nog een ijsje met ze eten'.

Voegwoorden zijn: 1e, ten tweede, en, verder, ook, tevens, eerst, laatste

Slide 13 - Diapositive

2. Voegwoorden van voorbeeld
Geven voorbeelden aan

'Mijn vader is goed in hockey, zo maakt hij veel doelpunten'.

Voegwoorden zijn: bijvoorbeeld, o.a., dat is te zien aan, te
merken bij, neem nou, stel je voor, zo

Slide 14 - Diapositive

3. voegwoorden van doel - middel
Geven aan door welk middel een doel gehaald gaat worden

'Door middel van een goede opleiding, hoopt zij  later een goede baan te krijgen'.

Voegwoorden zijn: met behulp van, daarmee, met, door middel
van, waarmee, om …te

Slide 15 - Diapositive

4. voegwoorden van tegenstelling
Geven een tegenstelling tussen zinnen aan

'Piet wilde niet naar het feest, maar Henk wel.'

Voegwoorden zijn: maar, echter, toch, daar staat tegenover

Slide 16 - Diapositive

5. voegwoorden van reden, gevolg, verklaring
Geeft een reden waarom iets gebeurt.

'Ik ben op Black Friday naar de stad gegaan, waardoor  ik nu ziek ben.'

Voegwoorden zijn: daardoor, doordat, zodat, waardoor, door, zodoende

Slide 17 - Diapositive

6. voegwoorden oorzaak - gevolg
Geeft de oorzaak aan en het gevolg van iets.

' Ik ben te laat op tennistraining, want ik heb me verslapen.'

Voegwoorden zijn: omdat, want, daarom

Slide 18 - Diapositive

7. voegwoorden van tijd
Geven aan wanneer dingen zich afspelen

'Hij brengt de kinderen naar sport voordat hij naar zijn werk gaat'.

Voegwoorden zijn: nadat, voordat, zolang, terwijl en totdat

Slide 19 - Diapositive

8. voegwoorden van voorwaarde
Geeft een voorwaarde van de eerste zin voor de tweede zin.

'Hij gaat naar de kroeg, tenzij hij zich verslaapt.'

Voegwoorden zijn: mits, tenzij, wanneer, als, indien, opdat

Slide 20 - Diapositive

9. voegwoorden van samenvatting, conclusie
Geeft een conclusie, samenvatting van het voorafgaande.

'Iedereen heeft genoten, dus het was een goed feest.'

Voegwoorden zijn: kortom, samenvattend, het belangrijkste overziend, alles op een rijtje gezet, dus

Slide 21 - Diapositive

Kom maar terug ... je aan de voorwaarden kunt voldoen
A
Aangezien
B
Zodra
C
Totdat

Slide 22 - Quiz

Het moet klinken ... je teveel gedronken hebt
A
Nu
B
Alsof
C
Als

Slide 23 - Quiz

Lees eerst de gebruiksaanwijzing …. u het apparaat in gebruik neemt.
A
Voordat
B
Als
C
Nadat

Slide 24 - Quiz

Kampioen zullen zij niet worden, … er een wonder gebeurt.
A
Indien
B
Tenzij
C
Doordat

Slide 25 - Quiz

.... de voorwaarden zijn aangepast, wordt die therapie niet meer vergoed door de verzekering.
A
Naarmate
B
Zolang
C
Sinds

Slide 26 - Quiz

Wij repareren uw fiets ... u boodschappen doet!
A
Net als
B
Intussen
C
Terwijl

Slide 27 - Quiz

Wat gebeurt er .… hij niet op tijd zijn proefwerk afheeft?
A
Zolang
B
Nadat
C
Als

Slide 28 - Quiz

Hij doet dit …. hij sterk en mannelijk wil overkomen.
A
Tenzij
B
Omdat
C
Waardoor

Slide 29 - Quiz

Voorzetsels

Slide 30 - Diapositive

Voorzetsels (pag. 21)
Voorzetsels (vz) zijn woorden die plaats, richting, tijd of reden aangeven. 
De ordners staan in de kast.
In de winter is er tijdens de middagpauze tevens soep verkrijgbaar.
Ik heb het snowboarden al aardig onder de knie.

Veel voorkomende voorzetsels zijn: 
                        Op, voor, in, achter, naast, om, tussen, onder, boven, 
                        langs, van, naar, door, bij, uit.


Slide 31 - Diapositive

Schrijf zoveel mogelijk vz op
timer
1:00

Slide 32 - Question ouverte

Wat is GEEN voorzetsel?
A
hier
B
in
C
tussen
D
wegens

Slide 33 - Quiz

Het groene bankje staat OP het gras.
A
voorzetsel
B
lidwoord
C
bijwoord
D
bijv. nw

Slide 34 - Quiz

Vaste voorzetsels
  • De betekenis van een ww verandert soms als er een vast voorzetsel bij staat
  • Bij sommige werkwoorden hoort een vast voorzetsel
  • Dat voorzetsel kun je niet vervangen
  • Ook uitdrukking hebben soms een vast voorzetsel

Slide 35 - Diapositive

Vaste voorzetsel
veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel:
vertrouwen op
beschikken over
houden van
Ze horen bij het werkwoord.

Slide 36 - Diapositive

Welk vast voorzetsel hoort bij het werkwoord: bestaan?
A
met
B
in
C
uit
D
van

Slide 37 - Quiz

Vul het vaste voorzetsel in de volgende zin in: Na afloop........ de les moet ik direct naar huis.
A
met
B
door
C
achter
D
van

Slide 38 - Quiz

Welk vast voorzetsel hoort bij het werkwoord: streven?
Hij streeft..... een betere functie.
A
met
B
in
C
naar
D
van

Slide 39 - Quiz

Voegwoorden en voorzetsels
                                         
VIA Handboek:                                                           pagina 74.   

Stijl: voegwoorden en voorzetsels                                                                 
 Studiemeter: VIA Starttaal Online > 2F > Stijl > Geslacht > Oefening 4 t/m 5 + deeltoets







Slide 40 - Diapositive

Planning
  1. TOETS 1: LEZEN: 28-10 en 25-11.
  2. TOETS 2: STIJL: 16 december 2021 en 23 december 2021
  3. TOETS 3: SPELLING: april 2022.
  4. TOETS 4: WERKWOORDSPELLING: juni 2022

Slide 41 - Diapositive

Terugblik
  • Huiswerk

Slide 42 - Diapositive