4.2 Wat levert het op?

Welkom bij het vak Economie
  • Log snel in LessonUp
  • Zit je op een rustige plek
  • Camera aan!! 
  • Microfoon op uit (Mute)
timer
5:00
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Welkom bij het vak Economie
  • Log snel in LessonUp
  • Zit je op een rustige plek
  • Camera aan!! 
  • Microfoon op uit (Mute)
timer
5:00

Slide 1 - Diapositive

!Wat gaan we vandaag doen?

  • Huiswerk check + Interview inleveren via it's learning!!!
  • Hoofdstuk 4 Goed gemaakt?
  • Herhaling 4.1 Hoe maak je dat? Deel II
  • Leerdoelen en uitleg 4.2 Wat levert het op? 
  • Zelf aan de slag met de weektaak 2.2.8

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Herhaling
4.1 Hoe maak je dat?
Deel II

Slide 4 - Diapositive

Terugblik:
Wat is juist? Een bedrijfskolom is
A
een stapel bedrijven
B
samenwerkende bedrijven aan een product

Slide 5 - Quiz

Noem 2 van de 3 productiesectoren waarin je kunt werken.

Slide 6 - Question ouverte

Productiesectoren
Bedrijven kun je in drie productiesectoren verdelen:
  • Agrarische bedrijven produceren grondstoffen met behulp van de natuur (bijv. tuinbouwbedrijf).
  • Industriële bedrijven gebruiken grondstoffen en materialen voor het produceren van goederen (bijv. scooterfabriek).
  • Dienstverlenende bedrijven leveren diensten (bijv. een winkel).

Slide 7 - Diapositive

Rens heeft 8 appeltaarten gebakken. Hier was hij in totaal 48 euro aan kwijt. Bereken de kostprijs per product.

Slide 8 - Question ouverte

Uitleg 
4.2 Wat levert het op?

Slide 9 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het eind van deze les ..
  • ...weet je wat een ondernemer is
  • ...kun je de drie productiefactoren benoemen
  • ...weet je wat concurrenten zijn
  • ...kun je winst berekenen
  • ...weet je wanneer een bedrijf verlies maakt
  • Kader ...kun je uitleggen wat investeren is.

Slide 10 - Diapositive

Ondernemer
Werken kun je als ...
  1. werknemer (-> je werkt voor een baas)
  2. werkgever (-> je werkt als ondernemer en je bent dus eigen baas)


  • Ondernemer
  • iemand die met een eigen bedrijf zijn geld verdient

Slide 11 - Diapositive

Productiefactoren
Alles wat je nodig hebt om te kunnen produceren


Wat heb ik nodig om een tuinhuis te maken?

Slide 12 - Diapositive

Productiefactoren
Kapitaal:
Geld, machines, gebouwen, gereedschappen en andere hulpmiddelen zijn kapitaalgoederen
K
Arbeid:
Al het werk dat mensen doen
A
Natuur:
Alles wat uit de natuur komt zonder bewerking door mensen
N
Kapitaal
Arbeid
Natuur
  •          Investeren
  • Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen 
  • Hierdoor wil een ondernemer meer, beter of goedkoper produceren

Slide 13 - Diapositive

Concurrenten
  • Bedrijven die het zelfde willen maken of verkopen

Slide 14 - Diapositive

Welke merken hieronder zijn concurrenten van elkaar? Maak de juiste combinaties door de afbeelding naar elkaar toe te slepen. 

Slide 15 - Question de remorquage

Match de concurrenten met elkaar

Slide 16 - Question de remorquage

Winst
  • Door goederen of diensten te verkopen ontvang je geld. 
  • Dat is de opbrengst van de verkoop. 
  • Van de opbrengst moet je eerst alle kosten betalen. 
  • Als er daarna geld overblijft, heb je winst.
De winst bereken je als volgt:
Winst = opbrengsten - kosten

Slide 17 - Diapositive

Isabella heeft voor € 275,- aan frisdrank verkocht.
De kosten waren in totaal € 165,-. Wat is haar winst?

Slide 18 - Question ouverte

Verlies
  • Als het niet goed gaat met het bedrijf, kunnen de kosten hoger worden dan de opbrengsten. 
  • Dan heb je geen winst meer, maar verlies.
  • Als een bedrijf lange tijd verlies lijdt en de schulden niet meer kan betalen, gaat het failliet
  • Het bedrijf wordt dan gesloten. 

Slide 19 - Diapositive

Winst

  • Je hebt voor € 150,- hamburgers verkocht.
  • Je hebt ze gekocht voor  € 100,-
  • Je winst is;                    € 150,- - € 100,- = €50,-
Verlies

  • Je hebt voor € 130,- milkshakes verkocht.
  • Je hebt ze gekocht voor  € 140,-
  • Je verlies is;                  € 130,- - € 140,- = -€ 10,-

Slide 20 - Diapositive

Kader; Investeren
Het kopen van kapitaal goederen, zoals een machine of
bedrijfswagen
Het doel van investeren:
Meer te produceren
Beter te produceren
Goedkoper te produceren

Slide 21 - Diapositive

Idee
Productiefactoren
Investering
Winst

Slide 22 - Question de remorquage

Slide 23 - Vidéo

Aan het werk met..

Wat je moet maken van deze paragraaf staat in de weektaak 2.2.8
In it's learning kun je het gemaakte inleveren.

Niet meer via mail of chat!!!
Denk aan het inleveren van je Interview deadline is 19 maart !!




Slide 24 - Diapositive