test jezelf

• Economie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 6

DONDERDAG 29 FEBRUARI 8.30

KLAS LOKAAL EXPERIMENT

Als de centrale bank de maatschappelijke geldhoeveelheid wil vergroten, kan zij ....

1. de rente verhogen of de liquiditeitsmogelijkheden verruimen
2. de rente verlagen of de liquiditeitsmogelijkheden verruimen
3. de rente verhogen of de liquiditeitsmogelijkheden verkrappen
4. de rente verlagen of de liquiditeitsmogelijkheden verkrappen

Waaruit bestaat de maatschappelijke geldhoeveelheid?

1. Alle munten en bankbiljetten in omloop bij het publiek.
2. Alle direct opvraagbare tegoeden in betaalrekeningen in handen van het publiek.
3. Alle munten en direct opvraagbare tegoeden op betaalrekeningen in handen van het publiek.
4. Al het geld op de wereld.

Welke oorzaken bestaan er voor inflatie (en welke soorten inflatie zijn er dus....)?

1. uitgaven, kosten, import, winst
2. overheid, buitenland, centrale bank, consumenten
3. bestedingen, monetaire situatie, kosten, import, winst
4. overheid, buitenland, centrale bank, producenten

Bij welke rente heeft een bank minder basisgeld nodig.

1. Hoge rente
2. Lage rente

Wat is de relatie tussen de Europese Centrale Bank (ECB) en De Nederlandsche Bank (DNB)?

1. De ECB is verantwoordelijk voor het Nederlandse monetaire beleid.
2. De ECB is onderdeel van het Nederlandse bankstelsel.
3. DNB heeft geen enkele relatie met de ECB.
4. DNB is onderdeel van het Eurosysteem, waar ook de ECB deel van uitmaakt.

De overheid besluit de minimumlonen (het minimale loon wat werknemers moeten verdienen) te verhogen. Hierdoor moeten bedrijven hun personeel meer loon uit betalen.
Welke soort van inflatie kan hierdoor optreden?

1. bestedingsinflatie
2. kosteninflatie

In het langetermijnevenwicht

1. Is er geen inflatie
2. Is er wel inflatie, maar bevindt deze zich op een stabiel niveau
3. Is er een hele hoge inflatie

In een hoogconjunctuur zullen de looneisen

1. Stijgen
2. Gelijk blijven (er gebeurt niets op het gebied van looneisen)
3. Dalen

Bij laagconjunctuur is de output gap

1. Positief
2. Negatief

In een laagconjunctuur is de arbeidsmarkt

1. Ruimer dan in het lange termijnevenwicht
2. Krapper dan in het lange termijnevenwicht

De rente die de centrale bank berekent aan banken als zij geld lenen (omdat ze structureel geld tekort komen) bij de centrale bank noemen we

1. Depositorente
2. Marginale beleningsrente
3. Refi-rente

De rente die de ECB vaststelt is de

1. Nominale rente
2. Reële rente

De ECB probeert met haar rentebeleid in eerste instantie

1. De conjunctuur te sturen
2. Prijsstabiliteit te handhaven

In een hoogconjunctuur zal de ECB dus de rente

1. Verhogen
2. Verlagen

Als de overheid met haar begrotingsbeleid de conjunctuurbeweging probeert af te remmen noemen we dat

1. Procyclisch beleid
2. Anticyclisch beleid

Als de overheid anticyclisch begrotingsbeleid voert in een laagconjunctuur zal het overheidssaldo

1. Verslechteren
2. Verbeteren

Twee beweringen.
I. Het bbp per hoofd van een land in dollars geeft een juist beeld van de koopkracht in dat land.
II. De internationale armoedegrens geeft aan welk bedrag men minimaal nodig heeft om menswaardig te kunnen leven.

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

Twee beweringen.
I. Het belang van de export voor de werkgelegenheid kun je beter aflezen aan de exportwaarde dan aan het exportvolume.
II. Het belang van de export voor het bbp hangt sterk af van het aandeel van de wederuitvoer in de totale uitvoer.
Welke bewering(en) is/zijn goed?

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

In 2012 stijgt het prijspeil van de invoer in Nederland met 6,4% ten opzichte van het voorgaande jaar. Het prijspeil van de uitvoer stijgt in dat jaar met 4,5%. Het volume van de invoer groeide met 5,2%, terwijl het volume van de uitvoer met 3,8% toenam.
Welke van de volgende conclusies is juist?

1. De uitvoerwaarde steeg meer dan de invoerwaarde.
2. Het handelsoverschot nam in 2012 toe.
3. De invoerwaarde steeg procentueel meer dan de uitvoerwaarde.
4. De invoerwaarde steeg meer dan de uitvoerwaarde.

2 beweeringen:

I. Relatief kleine landen hebben in het algemeen een vrij gesloten economie.
II. Protectie is een stimulans voor internationale arbeidsverdeling.

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

Medio jaren negentig van de vorige eeuw begint Indonesië met het verlagen van importtarieven. Een uitzondering daarop vormt het importtarief op motorvoertuigen vanuit de rijke landen. Indonesië heeft zelf de productie van motorvoertuigen begin jaren negentig gestart. Het land heeft toen toestemming gekregen van de WTO dit tarief tijdelijk op dezelfde hoogte te houden.
Geef een reden voor de WTO om Indonesië toestemming te geven het genoemde importtarief tijdelijk op dezelfde hoogte te houden.

1. Veiligheidsargument om te voorkomen, dat vitale bedrijfstakken weggeconcurreerd worden.
2. Ter bescherming van de werkgelegenheid in het algemeen.
3. Ter bescherming van een relatief 'jonge' industrie en gedurende een zekere startperiode een kans dient te krijgen zich te ontwikkelen.
4. Omdat ieder groot land het recht heeft op een eigen auto-industrie.

Wanneer twee of drie multinationals samen een nieuwe onderneming oprichten zonder dat zij daarin zelf opgaan, spreken we van een ...

1. fusie
2. overname
3. multinational.
4. joint venture

Om ervoor te zorgen dat de aangesloten landen zich houden aan de afspraken in de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel, kan de Wereldhandelsorganisatie (WTO) de volgende maatregelen nemen:
I. het instellen van invoerquota;
II. het instellen van een antidumpingheffing.

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

Twee beweringen over concurrentiepositie.
I. Als de loonkosten in land A hoger zijn dan in land B, is land B goedkoper in produceren.
II. Als de arbeidsproductiviteit in land C hoger is dan in land D, is land C goedkoper in produceren.

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

Twee beweringen.
I. Door volledige vrijhandel kan de allocatie van productiefactoren op wereldschaal het meest efficiënt zijn.
II. Protectie door land A, lid van het WTO, kan leiden tot tegenmaatregelen van land B, lid van het WTO, en het WTO.

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

Twee beweringen.
I. Een uitvoersubsidie is een non-tarifaire handelsbelemmering.
II. Een local-content voorschrift is een tarifaire handelsbelemmering.

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

I. Veel milieuorganisaties zijn tegenstanders van liberalisering van de wereldmarkt, omdat zij verwachten dat de handelsroutes daardoor langer worden.
II. Veel consumentenorganisaties zijn voorstanders van liberalisering van de wereldmarkt, omdat daardoor de garantie op de producten beter wordt.

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

Wat is geen oorzaak van specialisatie?

1. Natuurlijke omstandigheden
2. Loonkosten per en kwaliteit van product.
3. Arbeidsmigratie
4. Politiek klimaat.

Voorbeelden van non-tarifaire handelsbelemmeringen zijn ...

1. invoerquotum
2. eisen ten aanzien van veiligheid producten
3. administratieve rompslomp aan de grens
4. maatregelen om de wisselkoers van het land te verlagen

I. Outsourcing en het terughalen van outsourcing-activiteiten maakt deel uit van het proces van internationale arbeidsverdeling.
II. Offshoring kan niet samengaan met het opzetten van een joint-venture in het buitenland.

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

I. Een invoercontingent is een non-tarifaire invoerbelemmering.
II. In een vrijhandelszone is een certificaat van oorsprong onontbeerlijk.

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

I. Protectionisme gaat in tegen optimale allocatie.
II. Door de invoering van de euro is de Europese markt transparanter geworden.

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

Voorbeelden van directe investeringen in het buitenland zijn:

1. een Nederlandse onderneming koopt een fabriek in de Verenigde Staten.
2. een Nederlands grootwinkelbedrijf koopt een supermarktketen in Italië.
3. een Nederlandse bank verwerft 51% van de aandelen van een Frans verzekeringsbedrijf.
4. een Nederlandse speculant koopt voor € 35.000 aandelen van een Japans elektronicaconcern.

De regering Bush besluit begin maart 2002 om de Amerikaanse staalbedrijven te steunen door een invoerheffing van 30% op alle staalimport in te stellen.
De Wereldhandelsorganisatie WTO is daar fel op tegen. De Amerikaanse maatregel druist in tegen het doel van de WTO om de wereldmarkt in staal te ...........

1. integreren
2. privatiseren
3. differentiëren
4. liberaliseren

Het invoervolume van een land neemt in een jaar met 20% af. Het invoerprijspeil stijgt in dat jaar met 5%. Wat is er dat jaar gebeurd met de importwaarde?

oplossing

pxq

80x105=84

1. Die is gedaald met 15%.
2. Die is gedaald met 16%.
3. Die is gedaald met 24%.
4. Die is gedaald met 25%.

I. De importquote is de invoer in procenten van de uitvoer.
II. Nederlandse import betekent dat er een geldstroom gaat van het buitenland naar Nederland.

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

I. De internationale concurrentiepositie verbetert, als ten opzichte van het buitenland de arbeidsproductiviteit meer stijgt dan de loonkosten per werknemer.
II. Door de arbeidsimmigratie van hoogopgeleiden naar Nederland kan de internationale concurrentiepositie van Nederland verbeteren.

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

Het beleid van de EU is gericht tegen staatssteun voor bedrijven, omdat dat ...
I. concurrentievervalsing is op de Europese markt.
II. gebrek aan concurrentie remmend kan werken op innovaties.

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

Het beleid van de EU verbiedt in een aantal gevallen fusies tussen bedrijven, omdat ...
I. ... fusies ongelijke concurrentieverhoudingen in de hand kunnen werken.
II. ... fusies niet in het belang zijn van de consumenten.

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

Wodkamarkt EU in 2017: De wereldmarktprijs voor wodka is € 7 per liter.
Bereken hoeveel procent invoerrechten (afgerond naar boven) de EU minstens moet heffen om ervoor te zorgen dat er geen wodka wordt ingevoerd.
Qv = - 40P + 800
Qa = 35P - 100

Oplossing

-40p+800=35p-100

900p=75p

p=12

5/7x100= 72 (afgerond naar boven)

1. 20%
2. 42%
3. 58%
4. 72%