MC Wereldeconomie H1 en 2


Twee beweringen.
I. Het bbp per hoofd van een land in dollars geeft een juist beeld van de koopkracht in dat land.
II. De internationale armoedegrens geeft aan welk bedrag men minimaal nodig heeft om menswaardig te kunnen leven.

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
1 / 30
suivant
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon


Twee beweringen.
I. Het bbp per hoofd van een land in dollars geeft een juist beeld van de koopkracht in dat land.
II. De internationale armoedegrens geeft aan welk bedrag men minimaal nodig heeft om menswaardig te kunnen leven.

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 1 - Quiz

In een jaar is het bbp per hoofd in Madagaskar $ 415; het bbp per hoofd in de VS bedraagt $ 46.860.
In dat jaar geldt als gemiddelde wisselkoers $ 1 = Ariary (MGA) 900.
De koopkrachtpariteit in dat jaar bedraagt $1 = Ariary (MGA) 360.

Het gemiddelde bbp van Madagaskar in dollars op basis van de koopkrachtpariteit bedraagt .....

A
166
B
415
C
622,5
D
1.037,50

Slide 2 - Quiz

In Europa is de inkomensverdeling over het algemeen minder scheef dan daarbuiten. In de figuur van de bron zijn drie Lorenzcurven getekend.
De primaire inkomensverdeling van Nederland is weergegeven door lijn 1.
De primaire inkomensverdeling van lijn 2 is dan ..II.. en van lijn 3 is dan ..III... .
A
II = Brazilië; III = Verenigde Staten.
B
II = Verenigde Staten; III = Brazilië.
C
II = Verenigde Staten; III = Turkije.
D
II = Brazilië; III = Denemarken.

Slide 3 - Quiz


Twee beweringen.
I. Het belang van de export voor de werkgelegenheid kun je beter aflezen aan de exportwaarde dan aan het exportvolume.
II. Het belang van de export voor het bbp hangt sterk af van het aandeel van de wederuitvoer in de totale uitvoer.
Welke bewering(en) is/zijn goed?

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 4 - Quiz

In 2012 stijgt het prijspeil van de invoer in Nederland met 6,4% ten opzichte van het voorgaande jaar. Het prijspeil van de uitvoer stijgt in dat jaar met 4,5%. Het volume van de invoer groeide met 5,2%, terwijl het volume van de uitvoer met 3,8% toenam.
Welke van de volgende conclusies is juist?

A
De uitvoerwaarde steeg meer dan de invoerwaarde.
B
Het handelsoverschot nam in 2012 toe.
C
De invoerwaarde steeg procentueel meer dan de uitvoerwaarde.
D
De invoerwaarde steeg meer dan de uitvoerwaarde.

Slide 5 - Quiz

2 beweeringen:

I. Relatief kleine landen hebben in het algemeen een vrij gesloten economie.
II. Protectie is een stimulans voor internationale arbeidsverdeling.

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 6 - Quiz

Medio jaren negentig van de vorige eeuw begint Indonesië met het verlagen van importtarieven. Een uitzondering daarop vormt het importtarief op motorvoertuigen vanuit de rijke landen. Indonesië heeft zelf de productie van motorvoertuigen begin jaren negentig gestart. Het land heeft toen toestemming gekregen van de WTO dit tarief tijdelijk op dezelfde hoogte te houden.
Geef een reden voor de WTO om Indonesië toestemming te geven het genoemde importtarief tijdelijk op dezelfde hoogte te houden.

A
Veiligheidsargument om te voorkomen, dat vitale bedrijfstakken weggeconcurreerd worden.
B
Ter bescherming van de werkgelegenheid in het algemeen.
C
Ter bescherming van een relatief 'jonge' industrie en gedurende een zekere startperiode een kans dient te krijgen zich te ontwikkelen.
D
Omdat ieder groot land het recht heeft op een eigen auto-industrie.

Slide 7 - Quiz

Wanneer twee of drie multinationals samen een nieuwe onderneming oprichten zonder dat zij daarin zelf opgaan, spreken we van een ...
A
fusie
B
overname
C
multinational.
D
joint venture

Slide 8 - Quiz

Om ervoor te zorgen dat de aangesloten landen zich houden aan de afspraken in de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel, kan de Wereldhandelsorganisatie (WTO) de volgende maatregelen nemen:
I. het instellen van invoerquota;
II. het instellen van een antidumpingheffing.

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 9 - Quiz

Twee beweringen over concurrentiepositie.
I. Als de loonkosten in land A hoger zijn dan in land B, is land B goedkoper in produceren.
II. Als de arbeidsproductiviteit in land C hoger is dan in land D, is land C goedkoper in produceren.


A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 10 - Quiz

Twee beweringen.
I. Door volledige vrijhandel kan de allocatie van productiefactoren op wereldschaal het meest efficiënt zijn.
II. Protectie door land A, lid van het WTO, kan leiden tot tegenmaatregelen van land B, lid van het WTO, en het WTO.


A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 11 - Quiz

Twee beweringen.
I. Een uitvoersubsidie is een non-tarifaire handelsbelemmering.
II. Een local-content voorschrift is een tarifaire handelsbelemmering.


A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 12 - Quiz

I. Veel milieuorganisaties zijn tegenstanders van liberalisering van de wereldmarkt, omdat zij verwachten dat de handelsroutes daardoor langer worden.
II. Veel consumentenorganisaties zijn voorstanders van liberalisering van de wereldmarkt, omdat daardoor de garantie op de producten beter wordt.



A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 13 - Quiz

De juiste betekenis van het 'local content' voorschrift in de EU, is dat ...
A
invoerproducten voor een bepaald percentage uit hier gefabriceerde onderdelen moeten bestaan.
B
uitvoerproducten voor een bepaald percentage uit hier gefabriceerde onderdelen moeten bestaan.
C
in de EU verhandelde producten voor een bepaald percentage uit hier gefabriceerde onderdelen bestaan.
D
de binnenlandse producten minimaal een bepaald percentage van de markt moeten beslaan.

Slide 14 - Quiz

Wat is geen oorzaak van specialisatie?
A
Natuurlijke omstandigheden
B
Loonkosten per en kwaliteit van product.
C
Arbeidsmigratie
D
Politiek klimaat.

Slide 15 - Quiz

Voorbeelden van non-tarifaire handelsbelemmeringen zijn ...
A
invoerquotum
B
eisen ten aanzien van veiligheid producten
C
administratieve rompslomp aan de grens
D
maatregelen om de wisselkoers van het land te verlagen

Slide 16 - Quiz

Wat is of zijn voorbeelden van directe buitenlandse investeringen?
A
De aanschaf van 20% van de aandelen van een supermarktketen in de VS door Ahold.
B
De aanschaf / overname van een hotel in Turkije door een Nederlander.
C
Een lening van DSM Nederland aan DSM Engeland.
D
De aanschaf van Britse staatsobligaties door het pensioenfonds ABP.

Slide 17 - Quiz

I. Outsourcing en het terughalen van outsourcing-activiteiten maakt deel uit van het proces van internationale arbeidsverdeling.
II. Offshoring kan niet samengaan met het opzetten van een joint-venture in het buitenland.



A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 18 - Quiz

I. Een invoercontingent is een non-tarifaire invoerbelemmering.
II. In een vrijhandelszone is een certificaat van oorsprong onontbeerlijk.




A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 19 - Quiz

I. Protectionisme gaat in tegen optimale allocatie.
II. Door de invoering van de euro is de Europese markt transparanter geworden.





A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 20 - Quiz

Voorbeelden van directe investeringen in het buitenland zijn:
A
een Nederlandse onderneming koopt een fabriek in de Verenigde Staten.
B
een Nederlands grootwinkelbedrijf koopt een supermarktketen in Italië.
C
een Nederlandse bank verwerft 51% van de aandelen van een Frans verzekeringsbedrijf.
D
een Nederlandse speculant koopt voor € 35.000 aandelen van een Japans elektronicaconcern.

Slide 21 - Quiz

Toonaangevende OESO-lidstaten zijn ...
A
de rijke westerse landen.
B
de arme Afrikaanse landen.
C
de olieproducerende landen
D
de landen die vroeger bij de Sovjet-Unie hoorden.

Slide 22 - Quiz

De regering Bush besluit begin maart 2002 om de Amerikaanse staalbedrijven te steunen door een invoerheffing van 30% op alle staalimport in te stellen.
De Wereldhandelsorganisatie WTO is daar fel op tegen. De Amerikaanse maatregel druist in tegen het doel van de WTO om de wereldmarkt in staal te ...........
A
integreren
B
privatiseren
C
differentiëren
D
liberaliseren

Slide 23 - Quiz

Het invoervolume van een land neemt in een jaar met 20% af. Het invoerprijspeil stijgt in dat jaar met 5%. Wat is er dat jaar gebeurd met de importwaarde?
A
Die is gedaald met 15%.
B
Die is gedaald met 16%.
C
Die is gedaald met 24%.
D
Die is gedaald met 25%.

Slide 24 - Quiz

'Handelsbalans' is de oude benaming van de ...
A
goederenrekening
B
goederen- plus dienstenrekening.
C
lopende rekening.
D
betalingsbalans

Slide 25 - Quiz

I. De importquote is de invoer in procenten van de uitvoer.
II. Nederlandse import betekent dat er een geldstroom gaat van het buitenland naar Nederland.






A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 26 - Quiz

I. De internationale verbetert, als ten opzichte van het buitenland de arbeidsproductiviteit meer stijgt dan de loonkosten per werknemer.
II. Door de arbeidsimmigratie van hoogopgeleiden naar Nederland kan de internationale concurrentiepositie van Nederland verbeteren.





A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 27 - Quiz

Het beleid van de EU is gericht tegen staatssteun voor bedrijven, omdat dat ...
I. concurrentievervalsing is op de Europese markt.
II. gebrek aan concurrentie remmend kan werken op innovaties.





A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 28 - Quiz

Het beleid van de EU verbiedt in een aantal gevallen fusies tussen bedrijven, omdat ...
I. ... fusies ongelijke concurrentieverhoudingen in de hand kunnen werken.
II. ... fusies niet in het belang zijn van de consumenten.





A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 29 - Quiz

Wodkamarkt EU in 2017: De wereldmarktprijs voor wodka is € 7 per liter.
Bereken hoeveel procent invoerrechten (afgerond naar boven) de EU minstens moet heffen om ervoor te zorgen dat er geen wodka wordt ingevoerd.
Qv = - 40P + 800
Qa = 35P - 100
A
20%
B
42%
C
58%
D
72%

Slide 30 - Quiz