Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs.
La durée de la leçon est: 10 min
Éléments de cette leçon
Consumenten zorgen voor ...
Vraag
Aanbod
Slide 1 - Sondage
Een kleding winkel blijft met een deel van de collectie zitten. Geef aan bij 1 waarvan sprake is, 2 wat ze met de prijs kunnen doen en bij 3 wat het gevolg is.
Meer aanbod dan vraag
Prijs daalt
Vraag stijgt
Meer vraag dan aanbod
Prijs stijgt
Aanbod daalt
Slide 2 - Question de remorquage
Brood bij de bakker is snel uitverkocht. Mensen die te laat zijn, kunnen daardoor geen brood meer kopen. Geef aan bij 1 waarvan sprake is, 2 wat ze met de prijs kunnen doen en bij 3 wat het gevolg is.
Meer aanbod dan vraag
Prijs daalt
Vraag stijgt
Meer vraag dan aanbod
Prijs stijgt
Aanbod daalt
Slide 3 - Question de remorquage
De supermarkt is een voorbeeld van een...
abstracte markt
concrete markt
Slide 4 - Sondage
De inkoopprijs van een game is 15 euro. De brutowinstopslag is 60%. Bereken de verkoopprijs
Slide 5 - Question ouverte
De verkoopprijs is 79,20 euro. De inkoopprijs is 33 euro. Hoeveel is de brutowinstopslag in procenten van de inkoopprijs?
Slide 6 - Question ouverte
Het aantal stuks dat je verkoopt heet ...
Omzet
Afzet
Slide 7 - Sondage
Omzet = afzet x verkoopprijs
waar
niet waar
Slide 8 - Sondage
Je omzet op een dag is 323 euro. De verkoopprijs is 1,70 euro. Bereken de afzet.
Slide 9 - Question ouverte
de afkorting BTW staat voor...?
Slide 10 - Carte mentale
Op basisbehoeften als levensmiddelen en geneesmiddelen betaal je ....
9% btw
21% btw
Slide 11 - Sondage
Op de meeste producten betaal je ....
9% btw
21% btw
Slide 12 - Sondage
De consumentenprijs van een IPhone is € 332,75 (incl. 21% btw). Hoeveel euro is de prijs exclusief btw?
Slide 13 - Question ouverte
Het aantal producten dat je verkoopt noem je ....
A
Omzet
B
Afzet
C
Inkoopwaarde
D
Brutowinst
Slide 14 - Quiz
Brutowinst = ... (1).... - ....(2)....
Slide 15 - Question ouverte
Geef voorbeelden van bedrijfskosten
Slide 16 - Carte mentale
Je verkoopt op een dag 250 broodjes voor 2,75 euro per stuk. Je hebt de broodjes voor 1 euro per stuk ingekocht. De overige kosten die je hebt, zijn 100 euro. Bereken de nettowinst (of netto verlies)