Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 20 min
Éléments de cette leçon
5.1 en 5.2 markt km2a
Slide 1 - Diapositive
Welk begrip past bij de volgende omschrijving? Alles wat bedrijven doen om hun product te verkopen.
Slide 2 - Question ouverte
De woningmarkt bestaat uit:
A
huurwoningen
B
koopwoningen
C
huur- en koopwoningen
D
geen van de antwoorden
Slide 3 - Quiz
Wat is de woningmarkt ?
A
De vraag naar woningen
B
De totale vraag naar woningen en het totale aanbod van woningen
C
Het totale aanbod van woningen
D
De vraag naar koopwoningen en het aanbod van huurwoningen
Slide 4 - Quiz
Wat gebeurd er NIET op een weekmarkt?
A
Handelaren bieden hun goederen aan
B
Er wordt (lekkere) kibbeling verkocht
C
Consumenten kopen goederen
D
Huizen worden aangeboden
Slide 5 - Quiz
Bij werkloosheid is de vraag naar arbeid ..... dan het aanbod ervan.
Werkgevers die werknemers nodig hebben hoor bij de ... op de arbeidsmarkt.
Werkloze werknemers horen bij ... op de arbeidsmarkt.
kleiner
groter
de vraag
het aanbod
de vraag
het aanbod
Slide 6 - Question de remorquage
Het aanbod
Slide 7 - Question de remorquage
Aanbod
Vraag
Slide 8 - Question de remorquage
Sleep naar de juiste definitie
Vraagoverschot
Aanbodoverschot
Er is meer aanbod dan vraag
Er is meer vraag dan aanbod
Slide 9 - Question de remorquage
Sleep de woorden naar de juiste plek in de tekst en controleer je antwoord.
Vraag en aanbod samenvatting
Voor het aanbod van een product geldt: Als de prijs van een product stijgt, zal het aanbod van het product _______.
Van een product waarvan de prijs wordt bepaald door vraag en aanbod is de (ver)koopprijs de _______.
toenemen
evenwichtsprijs
producenten
afnemen
concurrentie
Consumenten
Slide 10 - Question de remorquage
Vraag naar Arbeid
Aanbod van arbeid
Slide 11 - Question de remorquage
Brutowinstopslag wordt ook wel brutowinstmarge of..... genoemd. wat voor begrip zoeken we?
Slide 12 - Question ouverte
Brutowinst
Nettowinst
Inkoopprijs
Omzet
Prijs die door een winkel wordt betaald.
Het bedrag wat de winkel ontvangt
verkoopprijs - inkoopprijs
brutowinst - kosten
Slide 13 - Question de remorquage
De prijs die de winkelier voor de producten betaalt
Het bedrag dat de eigenaar bij de inkoopprijs optelt, zodat hij winst maakt op het product.
brutowinstopslag + inkoopprijs
Afzet x verkoopprijs
Inkoopprijs
Brutowinstopslag
Verkoopprijs =
Omzet
Slide 14 - Question de remorquage
Een fiets heeft een verkoopprijs van €895. De brutowinstopslag is 35%. Bereken de verkoopprijs
Slide 15 - Question ouverte
Verkoopprijs is € 11.200. De brutowinst is 40 % van de verkoopprijs. Bereken de inkoopprijs
Slide 16 - Question ouverte
De fiets die je hebt gekregen, kostte 620 euro. de eigenaar van de fietsenwinkel kocht dezelfde fiets voor 400 euro bij de groothandel. Hoeveel was de brutowinst in euro's?
Slide 17 - Question ouverte
Je bent eigenaar van een webshop en je verkoopt een trainingspak voor 39,60. je inkoopprijs is 22 euro. hoeveel is de brutowinst in euro's?