oefentoets H 1, 3 en 5

oefentoets H 1, 3 en 5
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
PDOMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

oefentoets H 1, 3 en 5

Slide 1 - Diapositive

Wat is geen onderwijsleermiddel?
A
De leerkracht
B
De watertafel
C
Een chroomebook
D
De kasten in een klas

Slide 2 - Quiz

Waardoor onthoud je iets het best?
A
Door over het onderwerp te discussiëren
B
Door een werkervaring zoals stage
C
Door het te lezen en te zien
D
Door iets uit te leggen aan een ander.

Slide 3 - Quiz

De zone van de naaste ontwikkeling is: ............
A
dat je het kind overvraagt: het kan het nog niet.
B
dat het kind het nog niet alleen kan, maar wel met hulp.
C
dat het kind gefrustreerd raakt en faalangstig wordt.
D
dat je hoge verwachtingen van het kind hebt.

Slide 4 - Quiz

Aan wie denk je bij de zone van de naaste ontwikkeling?
A
Lev Vygotsky
B
Gert Biesta
C

Slide 5 - Quiz

Jasin geeft een les in discussiëren met een grote groep. Welke opstelling past hier het beste bij? En waarom?
A
U-vorm
B
Busopstelling
C
Groepjes

Slide 6 - Quiz

Welke zijn 21e eeuwse vaardigheden?
A
Kritisch denken
B
Geordend zijn
C
Problemen kunnen oplossen
D
Samenwerken

Slide 7 - Quiz

Wat is GEEN 21e eeuwse vaardigheid?
A
Creatief denken
B
Communiceren
C
Presenteren
D
Mediawijsheid

Slide 8 - Quiz

Wat is een Meldcode?
A
Een code waarin staat dat je moet melden als je signalen ziet of hoort.
B
Een code waarin het meldrecht naar Veilig thuis is vastgelegd.
C
Een stappenplan om alle vormen van huiselijk geweld te stoppen of te voorkomen
D
Een stappenplan om kindermishandeling te voorkomen of te stoppen.

Slide 9 - Quiz

Wat is de eerste stap in de meldcode?
A
Overleggen met collega's.
B
Signalen in kaart brengen.
C
In gesprek gaan met het vermeende slachtoffer.
D
Is het huiselijk geweld of kindermishandeling.

Slide 10 - Quiz

wat is de tweede stap in de meldcode?
A
Overleggen met een collega.
B
Afwegen of melden noodzakelijk is.
C
In gesprek gaan met het vermeende slachtoffer.
D
Veilig thuis bellen.

Slide 11 - Quiz

Wat is de derde stap in de meldcode?
A
Overleggen met een collega.
B
Is het huiselijk geweld of kindermishandeling.
C
In gesprek gaan met het vermeende slachtoffer.
D
Veilig thuis bellen.

Slide 12 - Quiz

Wat is de vierde stap van de meldcode?
A
Beslis over melden en hulpverlenen
B
Overleg met deskundige professional(s) en/of Veilig Thuis
C
Weeg de onveiligheid en/of het geweld
D
Bespreek met de betrokkene en/of diens vertegenwoordiger

Slide 13 - Quiz

Wat is de vijfde stap in de meldcode?
A
Overleggen met collega's
B
In gesprek met het vermeende slachtoffer.
C
Melding maken of zelf helpen.
D
wegen huiselijk geweld of kindermishandeling

Slide 14 - Quiz

Een mens heeft drie basisbehoeftes:
Relatie, competentie en autonomie.
Wat kun je als OA doen om bij een kind de autonomie te stimuleren?
A
De leerling te leren zelf keuzes te maken. Bijvoorbeeld d.m.v. een weektaak.
B
De leerling leren trots te zijn op zichzelf. Bijvoorbeeld d.m.v. een stickerkaart bij goed gedrag.
C
De leerling gewenst laten voelen in de klas. Bijvoorbeeld door de leerling het zonnetje van de week te laten zijn.

Slide 15 - Quiz

Wat is Veilig Thuis?
A
Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling
B
Zij geven adviezen over brandveiligheid in huis
C
Advies- en meldpunt onveilig wonen
D
Advies- en meldpunt voor kinderen in een lastige thuissituatie

Slide 16 - Quiz

Welk gedrag kan leiden tot depressiviteit?
A
Teruggetrokken gedrag
B
Dromerig gedrag
C
Oneerlijk gedrag
D
Opstandig gedrag

Slide 17 - Quiz

Het verschil tussen een ontwikkelingsachterstand en een ontwikkelingsstoornis is dat een ontwikkelingsachterstand nog bij te benen is en een ontwikkelingsstoornis niet.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Wat betekent Parentificatie
A
wegcijferen van het kind
B
niet om kunnen gaan met negatieve emoties
C
kind neemt ouderrol op zich
D
kind neemt geen vriendjes mee naar ouders

Slide 19 - Quiz

Ruimte geven en stimuleren van ideeën van leerlingen past bij:
A
Competentie
B
Relatie
C
Autonomie

Slide 20 - Quiz

Een leerling is opstandig, gaat veel in verzet, luistert slecht en maakt veel ruzie, van welke stoornis kan er dan sprake zijn?
A
ASS
B
CD
C
ADHD
D
ODD

Slide 21 - Quiz

NLD (Non-verbal learning Disorder) is een ontwikkelingsstoornis
A
Waar. NLD is een ontwikkelingsstoornis.
B
Niet waar NLD is een leerstoornis.

Slide 22 - Quiz

Wat is een kenmerkend bij ontwikkelingsachterstand door een ontwikkelingsstoornis?
A
De ontwikkeling wijkt weinig af van het gemiddelde
B
Het wordt vaak veroorzaakt door opvoeding
C
De achterstand is met oefenen goed in te halen
D
De achterstand is vaak blijvend

Slide 23 - Quiz

DCD- is een ontwikkelingsstoornis waarbij een kind problemen heeft
A
met informatieverwerking in de hersenen
B
in de motorische ontwikkeling
C
met sociale contacten en communicatie
D
met getallen en rekenen

Slide 24 - Quiz

Onder welk gedrag valt faalangst?
A
Dromerig gedrag
B
Angstig gedrag
C
Teruggetrokken gedrag

Slide 25 - Quiz

Een neurobiologische ontwikkelingsstoornis is
A
als een kind niet goed kan puzzelen
B
als een kind zich niet aan de regels houdt
C
Een stoornis waarvan de oorzaak in de hersenen ligt.

Slide 26 - Quiz

Welke vorm van differentiatie is van toepassing op het reguliere basisonderwijs en sbo?
A
Convergente differentiatie
B
Divergente differentiatie

Slide 27 - Quiz

wat is convergente differentiatie?
A
B
leerlingen dezelfde dingen laten doen om op iets anders uit te komen
C
leerlingen dingen laten doen om

Slide 28 - Quiz

Elk kind, ongeacht zijn beperking, is welkom op school.
Waar is dit een voorbeeld van?
A
Inclusiemodel
B
Diversiteit
C
Norm
D
Referentiekader

Slide 29 - Quiz

Wat is je referentiekader?
A
Alles wat je van en aan elkaar leert
B
Technieken om met elkaar in gesprek te kunnen gaan
C
Hoe jij naar de werkelijkheid kijkt hangt af van jou. Het is de bril waarmee je naar de wereld kijkt
D
communicatieve vaardigheden om jezelf duidelijk te uiten naar anderen

Slide 30 - Quiz

Wie zijn er gemiddeld gezien meer gericht op samenwerken?
A
Jongens
B
Meisjes

Slide 31 - Quiz

Bij welke groep ontwikkelt de fijne motoriek zich gemiddeld sneller?
A
Jongens
B
Meisjes

Slide 32 - Quiz

Welke instantie of groep valt niet onder 'specialistische hulp'?

A
ZAT (Zorg AdviesTeam)
B
Jeugd GGZ
C
Pleegzorg
D
Ambulante jeugdhulp

Slide 33 - Quiz

Wat is het verschil tussen karakter en temperament?
A
Met karakter word je geboren. Je temperament wordt ontwikkelt door contact met mensen om je heen.
B
Met temperament word je geboren en je karakter ontwikkelt zich door contact met mensen om je heen.
C
Karakter en temperament liggen al bij je geboorte vast.
D
Karakter en temperament ontwikkelen zich door contact met mensen.

Slide 34 - Quiz

Als een school een klas indeelt op vmbo basis, kader of theoretische leerweg niveau. Hoe noemen we deze differentiatie dan?
A
Microniveau
B
Macroniveau

Slide 35 - Quiz

Welke vorm van differentiatie is van toepassing op het reguliere basisonderwijs en sbo?
A
Convergente differentiatie
B
Divergente differentiatie

Slide 36 - Quiz

Bij welke vorm van differentiatie werken alle kinderen aan dezelfde minimumdoelen?
A
convergente differentiatie
B
divergente differentiatie

Slide 37 - Quiz

Normen en waarden zijn cultuurkenmerken. Wat zijn waarden?
A
Gedragsregels.
B
Opvattingen over wat belangrijk is.
C
Straffen.
D
Beloningen.

Slide 38 - Quiz