5.5 Neurale regulatie

Leerdoelen
  • Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt

  • Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Leerdoelen
  • Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt

  • Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt

Slide 1 - Diapositive

Voorkennis: wat is een impuls?

Slide 2 - Question ouverte

Impuls
 > Is een elektrisch stroompje dat veroorzaakt wordt door een verschil in elektrische ladingen binnen en buiten de cel

> Deze elektrische ladingen worden veroorzaakt door ionen

> Ionen zijn atomen met een positieve of negatieve lading

Slide 3 - Diapositive

Wat is de verdeling van ionen binnen en buiten de cel voordat een impuls plaats heeft gevonden?
A
Veel kalium buiten de cel en veel natrium binnen de cel
B
Veel natrium buiten de cel en veel kalium binnen de cel
C
Veel natrium en kalium buiten de cel en veel negatieve ionen binnen de cel
D
Veel natrium en kalium binnen de cel en veel negatieve ionen buiten de cel

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Diapositive

Wat is de reden dat het membraanpotentiaal toeneemt als gevolg van een impuls?

Slide 6 - Question ouverte

Potentiaal = elektrische lading die staat op het membraan. 

De rustpotentiaal is negatief -> -70 milliVolt (mV)

Slide 7 - Diapositive

Impulsgeleiding
Vindt plaats door ion-kanalen:
  1. Natrium-kanaal 
  2. Kalium-kanaal
  3. Natrium-kalium pomp

Slide 8 - Diapositive

Impulsgeleiding Stap 1
(rustfase)
  • De zenuwcel is in rust
  • De concentraties kalium en natrium worden in stand gehouden door de natrium-kalium pomp
  • Het natriumkanaal en het kaliumkanaal zijn allebei dicht,
  • Potentiaal = -70 mV

Slide 9 - Diapositive

Impulsgeleiding Stap 2
(actiefase)
  • Zodra de zenuwcel wordt geprikkeld (door het binden van neurotransmitters) gaan de natrium-kanalen eerst open
  • Natrium gaat van buiten de cel naar binnen
  • Hierdoor stijgt de membraanpotentiaal


Slide 10 - Diapositive

Impulsgeleiding Stap 3
(actiefase)
  • Zodra het membraanpotentiaal over de 0mV gaat gaan de kaliumkanalen open
  • Kalium gaat van binnen de cel naar buiten hierdoor daalt de membraan potentiaal weer
  • Het natriumkanaal gaat weer dicht

Slide 11 - Diapositive

Impulsgeleiding Stap 4
(actiefase)
  • De kaliumkanaal sluit langzaam t.o.v. het natriumkanaal en daardoor daalt de potentiaal tijdelijk onder de -70 mV naar -90 mV

Slide 12 - Diapositive

Impulsgeleiding Stap 5
(rustpotentiaal)
  • Uiteindelijk sluiten ook de kaliumkanalen weer. 
  • De natrium-kaliumpomp herstelt het normale evenwicht (rust-potentiaal) door kalium de cel in te pompen en natrium uit

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

verplaatsing
actiepotentiaal

Een actiepotentiaal kan maar één kant op verplaatsen

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Wat is de verdeling van ionen nadat een impuls net heeft plaatsgevonden?
A
Ongeveer evenveel natrium en kalium binnen de cel en buiten de cel
B
Veel kalium in de cel en veel natrium buiten de cel
C
Veel kalium en natrium binnen de cel
D
Veel natrium en kalium buiten de cel

Slide 17 - Quiz

Impulssterkte en impulsfrequentie
  • Impuls ontstaat pas als prikkel sterk genoeg is - boven de drempelwaarde

  • Impulssterkte: de grootte van de verandering die optreedt in de elektrische lading van het celmembraan
  • Impulsfrequentie: het aantal impulsen per tijdseenheid

Slide 18 - Diapositive

Wat zal er gebeuren met de impuls(en) als er een sterkere prikkel is?
A
Zowel de impulssterkte als impulsfrequentie gaan omhoog.
B
Alleen de impulssterkte gaat omhoog
C
Alleen de impulsfrequentie gaat omhoog
D
Er is geen verandering

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Diapositive

Hoe kan je lichaam dan een sterke prikkel van een zwakke prikkel onderscheiden?
zwakke prikkel - lage impulsfrequentie



Sterke prikkel - hoge impulsfrequentie
impulsfrequentie - het aantal impulsen per tijdseenheid.

Slide 21 - Diapositive

Een sterkere prikkel leidt tot
A
hogere actiepotentiaal
B
hogere impulsfrequentie
C
hogere impulssterkte

Slide 22 - Quiz

Aan de slag!
- Lees ... 
- maak 

Slide 23 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt

  • Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt

Slide 24 - Diapositive

Impulsoverdracht - synapsen

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Impulsoverdracht
Impulsoverdracht

Slide 27 - Diapositive

Overdracht volgende zenuwcel
  1. Door impuls in synaps gaan blaasjes met neurotransmitter naar het celmembraan 
  2. Neurotransmitters komt vrij in de synaptische spleet
  3. Neurotransmitters binden aan receptoren op het membraan van de volgende zenuwcel
  4. Na+ kanalen openen en Na+ ionen stromen doelwitcel in (= begin impuls)

Slide 28 - Diapositive

Wat is waar over synapsen
A
Een synaps is een soort zenuwcel
B
Een synaps zorgt voor eenrichtingsverkeer van impulsen
C
Alleen motorische zenuwcellen hebben synapsen
D
Een synaps is alleen betrokken bij reflexen

Slide 29 - Quiz

Wat gebeurt er wanneer neurotransmitters binden aan een volgende (zenuw)cel.
A
Na+ poorten gaan over en natrium stroomt de cel in.
B
Na+ poorten gaan over en natrium stroomt de cel uit
C
K+ stroomt de cel in waardoor de cel positief
D
de neurotransmitters gaan de volgende cel in waarvoor de cel positief wordt.

Slide 30 - Quiz

Hoeveel synapsen zie je in de afbeelding?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 31 - Quiz

Heb je het lesdoel behaald?
Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Sondage