2.7 grammatica

grammatica 2.7
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

grammatica 2.7

Slide 1 - Diapositive

Wat is grammatica?

Slide 2 - Carte mentale

Een zelfstandig naamwoord...
A
...is een mens of dier
B
...is een mens, dier of ding.
C
...is een mens, dier, ding of naam.
D
...gebruik je niet vaak.

Slide 3 - Quiz

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
De
B
prins
C
liep
D
voorop

Slide 4 - Quiz

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
met
B
de
C
voorlichtingsavond
D
meedoen

Slide 5 - Quiz

Welke lidwoorden zijn er?

Slide 6 - Question ouverte

Wat is een lidwoord?
A
De
B
Geluk
C
Prijs
D
verkoper

Slide 7 - Quiz

Wat is een lidwoord?
A
deur
B
het
C
mij
D
regenen

Slide 8 - Quiz

'het' is altijd een lidwoord
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Lidwoord
DE 
HET 
EEN
Bepaald lidwoord
Onbepaald lidwoord

Slide 10 - Diapositive

Lidwoorden
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord (lid)
de, het, een

  • Er zijn twee bepaalde lidwoorden (de, het) en er is een onbepaald lidwoord (een).
  • Bij een bepaald lidwoord weet je precies waarom het gaat, bij een onbepaald lidwoord kan het om van alles gaan.

bepaald lidwoord: ‘de’ en ‘het’
  • mannelijk               de leraar
  • vrouwelijk               de actrice
  • onzijdig                   het station 
  • verkleinwoord       het autootje

onbepaald lidwoord: ‘een’
  • mannelijk              een leraar
  • vrouwelijk              een beroemde actrice
  • onzijdig                  een koud, leeg station

Slide 11 - Diapositive

Wat zijn werkwoorden?

Slide 12 - Carte mentale

Werkwoord:
Zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt.

In een zin staat tenminste één werkwoord.

Elk werkwoord heeft verschillende vormen.

Slide 13 - Diapositive

Wat is een werkwoord? Een werkwoord duidt aan:
A
mens, dier of ding
B
handeling, gebeurtenis of toestand
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets doet

Slide 14 - Quiz