Meten en Meetkunde les 6 (laatste les)

• Praktische economie
• MBO
• Studiejaar 1

Rekenen

Meten en meetkunde

Rekenen in 4 domeinen

Getallen: behandeld 

Verhoudingen: behandeld

Meten en meetkunde: laatste les

Verbanden: Volgend schooljaar

Leerdoelen

Oefentoetsvragen over; rekenen op schaal, rekenen met gewichten en geld.

Schaal

Wat betekent: 'De schaal is 1:20 ?'

1. Dat 1 cm in het echt 20 cm op de tekening is
2. Dat 1 cm op de tekening 20 cm in het echt is
3. Dat je 1 moet delen door 20 om de schaal te berekenen

Bereken de schaal
waarmee het model
van deze Boeing
is gemaakt.

1. 1 : 2
2. 1: 200
3. 1 : 500
4. 1: 50

Op welke schaal is
de speedboat gemaakt?
In het model is hij
40 cm en in het echt 7,2 m.

1. 1 : 5,5
2. 1 : 6
3. 1 : 0,18
4. 1 : 18

Hoeveel behang heeft Annebel
nodig?

Isa tekent haar bank op schaal op de plattegrond. De bank is in werkelijkheid 270 cm lang.
Hoeveel centimeter lang moet Isa de bank op de plattegrond tekenen?

1. 4 cm
2. 4,5 cm
3. 5,5 cm
4. 6 cm

Gewicht

Maten omrekenen
Kies de goede volgorde van de eenheden van gewicht.

1. g - kg - mg - t
2. mg - g - kg - t
3. kg - t - mg - g
4. t - kg - mg - g

Welke meet-eenheid hoort niet bij de maatvoering gewicht?

1. milligram
2. kilogram
3. liter
4. ton

Een zak drop van 1 kg wordt verdeeld over 20 kleine zakjes.
Welk gewicht aan drop zit er in 1 zakje?

1. 500 g
2. 50 g
3. 0,05 kg
4. een pond

Geld

6 ton is ... euro

1. 6.000
2. 60.000
3. 600.000
4. 6.000.000

De chocoladereepjes zijn in de aanbieding. Je hebt € 15,- in je portemonnee.
Hoeveel zakken kun je deze week meer kopen dan normaal?

De kosten van de orchideeën worden over de sponsoren verdeeld. De sponsoren hadden toegezegd ieder € 750,- te sponsoren voor bloemen. Het geld dat over is, wordt gebruikt voor aanschaf van planten in de hal van het gebouw.
Hoeveel geld is er voor de planten in de hal beschikbaar?

Bij de supermarkt worden grote en kleine potten honing verkocht.
Hoeveel zou je meer moeten betalen voor de grote pot als die in verhouding even duur is als de kleine pot?

Samengesteld 

De fietser rijdt 16,8 km/u. Hoeveel km is dat in een kwartier?

1. 8,4
2. 5,6
3. 4,2
4. 3,3

je fietst met een snelheid van 16 km/u
hoelang doe je over 24 km

1. 1 uur
2. 1/2 uur
3. 0,67 uur
4. 1,5 uur

De auto rijdt in anderhalf uur 135 km. Wat is de snelheid in km/u?

1. 90 km/u
2. 50 km/u
3. 120 km/u
4. 60 km/u

Siem en Jarno vertrekken allebei om 12:00 uur vanaf dit wegwijzerbord.
Siem loopt naar Diepenheim met een gemiddelde snelheid van 5 km/h.
Jarno loopt naar Geesteren met een gemiddelde snelheid van 6 km/h.
Wie komt er als laatste aan? En hoeveel minuten later?

1. 60
2. 70
3. 80
4. 90

Jan rijdt buiten de bebouwde kom op een weg waar hij 80 km/u mag met een snelheid van 30 m/s.
Halverwege de rit wordt hij geflitst. Hoe hoog is de boete?

1. 110 euro (11,8 km/u te hard)
2. 269 euro (28 km/u te hard)
3. 410 euro (50 km/u te hard)
4. 208 euro (18 km/u te hard)

Afsluiten

Volgende les: 

Toets over alle domeinen

Telt mee als cijfer op het rapport

Zelf aan de slag

Aan de slag in Stimmit met:

Domein: Meten en meetkunde

onderdeel: alle!

Vragen? Stel ze in de chat dan kom ik je helpen!