Domein 3: Meten en meetkunde

Welkom!
- Herhaling domein 3

1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welkom!
- Herhaling domein 3

Slide 1 - Diapositive

Lengte eenheden
Kan= Km
Het = Hm
Dametje= DAm
Met= M
De= Dm
Centimeter= Cm
Meten=Mm

Slide 2 - Diapositive

Basiseenheid inhoud

Slide 3 - Diapositive

Basiseenheid gewicht 

Slide 4 - Diapositive

Diameter en straal
Diameter : 2= straal

Slide 5 - Diapositive

Berekent de volgende sommen:
1. De diameter van deze cirkel is 5 meter. Wat is de straal van de cirkel?
2. De straal van deze cirkel is 7 meter. Wat is de diameter van deze cirkel?

Slide 6 - Diapositive

Omtrek
De omtrek van een figuur is de totale lengte van alle zijden van de figuur. 
5 m
7,5 m

Slide 7 - Diapositive

Oppervlakte
Je kunt de oppervlakte van een vierkant of een rechthoek uitrekenen door de lengte met de breedte te vermenigvuldigen.


Oppervlakte = lengte x breedte 
meter X meter = m²

Slide 8 - Diapositive

Eenheden van oppervlakte 
Een hectare (ha) is een vierkante hectometer. 
1 ha= 10.000 m²

Slide 9 - Diapositive

Dimensionale figuren
- Tweedimensionale figuren zijn platte figuren. Ze hebben twee dimensies, bijvoorbeeld een lengte en een breedte

- Driedimensionale figuren zijn ruimtelijke figuren. Ze hebben drie dimensies, bijvoorbeeld een lengte, een breedte en een hoogte

Slide 10 - Diapositive

Inhoud
Je kunt de inhoud van een balk of een kubus uitrekenen door de lengte, de breedte en de hoogte met elkaar te vermenigvuldigen


Inhoud= lengte x breedte x hoogte
(m³= m x m x m)

Slide 11 - Diapositive

Inhoud eenheden
Je kunt voor inhoud ook de eenheden ml, cl, dl en l gebruiken.

Slide 12 - Diapositive

Tijd
Een tijd geeft aan hoe lang iets duurt. De eenheden van tijd zijn: uur (u), minuut (min.) en seconde (s)


seconde (s)
minuut (min.)
uur (u)
:60
:60
x60
x60

Slide 13 - Diapositive

Snelheid en afstand
Snelheid is de verhouding tussen een afstand en de tijd waarin die afstand wordt afgelegd. De eenheden zijn kilometer per uur (km/u) en meter per seconde (m/s).

Slide 14 - Diapositive

Formules
Vuistregels 






(eerst berekenen naar km per 1 uur en dan :3,6)
Snelheid= afstand : tijd
Afstand= snelheid x tijd
Tijd= afstand : snelheid
Van m/s naar km/u = x 3,6
(eerst berekenen naar meter per 1 seconde en dan x 3,6)
Van km/u naar m/s = : 3,6

Slide 15 - Diapositive

Schaal
Met een schaal kun je bepalen hoe groot een afstand of lengte in werkelijkheid is. 

Slide 16 - Diapositive

Routebeschrijving 
Er worden soms windrichtingen gebruikt in een routebeschrijving. Je kunt de windrichtingen aflezen op een windroos

Slide 17 - Diapositive

Hoe bereken je de oppervlakte?
A
lengte x breedte x hoogte
B
lengte x breedte
C
lengte + breedte + lengte + breedte
D
lengte + breedte

Slide 18 - Quiz

Hoe bereken je inhoud?
A
l x b
B
l x b x h
C
l + b + l + b

Slide 19 - Quiz

Wat is de oppervlakte van deze tuin?
A
12 m²
B
13 m²
C
14 m²
D
15 m²

Slide 20 - Quiz

Wat is de inhoud van dit aquarium?
A
80.000 mm³
B
8 liter
C
8.000 cm³
D
80 liter

Slide 21 - Quiz

Wat is de oppervlakte?
A
40 cm²
B
6 cm
C
4 cm²
D
14 cm²

Slide 22 - Quiz

100 gram nootjes kost 2,40
Wat kost 150 gram?
A
4,80
B
1,20
C
4,20
D
3,60

Slide 23 - Quiz

0,46 ton= ........gram
A
460.000
B
46000
C
4600
D
460

Slide 24 - Quiz

800 mg =......gram
A
0,08
B
0,8
C
8
D
80

Slide 25 - Quiz

voor 4 personen heb je 600 gram nodig. Voor 9 personen heb je dus...... gram tomaten nodig.
A
1250 gram
B
1200 gram
C
1300 gram
D
1350 gram

Slide 26 - Quiz

200 gram+.......... gram = 1,5 kg
A
1300 gram
B
300 gram
C
1200 gram
D
1800 gram

Slide 27 - Quiz

1 ton in gewicht (kg) is:
A
1000 kg
B
100000 kg
C
100 kg
D
10000 kg

Slide 28 - Quiz

Een zak drop van 1 kg wordt verdeeld over 20 kleine zakjes.
Welk gewicht aan drop zit er in 1 zakje?
A
500 g
B
50 g
C
0,05 kg
D
een pond

Slide 29 - Quiz

Abrikozen kosten €4,50 per 500 gram.
Wat moet je betalen voor 250 gram?

Probeer het met een verhoudingstabel
A
€3,50
B
€2,50
C
€2,25
D
€2,75

Slide 30 - Quiz

Een snelwandelaar legt 20.000 meter af in 2 ½ uur. Hoe groot is zijn snelheid per uur?
A
10
B
8
C
6
D
4

Slide 31 - Quiz

je fietst met een snelheid van 16 km/u
hoelang doe je over 24 km
A
1 uur
B
1/2 uur
C
0,67 uur
D
1,5 uur

Slide 32 - Quiz

De auto rijdt in anderhalf uur 135 km. Wat is de snelheid in km/u?
A
90 km/u
B
50 km/u
C
120 km/u
D
60 km/u

Slide 33 - Quiz

Een auto rijdt met gemiddelde snelheid van 90 km/uur. Hoe ver komt hij in 20 minuten
A
30
B
45
C
20
D
65

Slide 34 - Quiz

Van snelheid in m/s naar snelheid km/h doe je door:
A
Snelheid in m/s keer 3,6
B
Snelheid in m/s gedeeld door 3,6
C
Snelheid in m/s keer 36
D
Snelheid in m/s gedeeld door 36

Slide 35 - Quiz

Een auto rijdt 72 km per uur. Wat is de snelheid van van deze auto in meters per seconde?
A
10 m/s
B
18 m/s
C
20 m/s
D
30 m/s

Slide 36 - Quiz

Wat is de omtrek?
A
58m
B
172m2
C
60m
D
200m2

Slide 37 - Quiz

Hoe bereken je omtrek?
A
lengte x breedte x hoogte
B
lengte x breedte
C
lengte + breedte + lengte + breedte

Slide 38 - Quiz

Bereken de omtrek
A
25 meter
B
30 meter
C
35 meter
D
weet ik niet

Slide 39 - Quiz

Hoe groot
is de
omtrek?
A
45 m
B
70 m
C
300 m
D
90 m

Slide 40 - Quiz

Een speelgoedferrari is 4 cm
de echte Ferrari is 4 meter.
Wat is de schaal?
A
1:10000
B
1:1000
C
1:100
D
1:10

Slide 41 - Quiz

Een speelgoedvrachtwagen is 12 cm
de echte is 12 meter.
Wat is de schaal?
A
1:10000
B
1:1000
C
1:100
D
1:10

Slide 42 - Quiz

schaal: 1:25000
2 cm op de kaart
hoeveel km in het echt?
A
0,5
B
5
C
50
D
500

Slide 43 - Quiz

Een basketbalveld is 30 meter lang, een plaatje is 5 centimeter. Wat is de schaal?
A
1:60
B
1:6
C
1:6000
D
1:600

Slide 44 - Quiz

De pinguïn is in werkelijkheid 63 cm hoog.
wat is de schaal van de afbeelding?
A
schaal 1: 7
B
schaal 1 : 124
C
schaal 1 : 25
D
schaal 1 : 9

Slide 45 - Quiz

De schaal van een kaart is 1 op 10.000
Wat betekent dit.
A
1 cm is 10.000 meter
B
1 cm is 100 meter
C
1 cm is 10.000 cm
D
1 cm is 10 cm

Slide 46 - Quiz

Sommen maken!

Slide 47 - Diapositive