Modals

MODALS
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

MODALS

Slide 1 - Diapositive

Welcome!

  • Na deze les:
  • Weet je wat modal verbs zijn.
  • Weet je wanneer je deze moet gebruiken.
  • Kun je zinnen maken met modal verbs.

Slide 2 - Diapositive

Dutch
Je moet naar de dokter gaan.

Ik moet de afwas doen.

Slide 3 - Diapositive

English
You must go to the doctor.

I should do the dishes.

Slide 4 - Diapositive

should-have to-must
Deze hulpwoorden gebruik je om te zeggen dat er iets moet gebeuren.
1. Should =advies.
2. have to = het moet(iemand anders draagt het op), het is verplicht.
3. must = als je zelf vindt dat het moet of als het moet maar het is niet verplicht.

Slide 5 - Diapositive

Should
Should = advies
You should stop eating fast food if you want to stay healthy. 

Slide 6 - Diapositive

Have to
Have to = verplicht.
All drivers have to stop in front of a red traffic light!

Slide 7 - Diapositive

Must
must = als je zelf vindt dat het moet of als het moet maar het is niet verplicht.

I must go to bed early tonight if I want to be ready for the test tomorrow. 

Slide 8 - Diapositive

Na een modal komt het hele werkwoord!

You have to take your medication.

I should eat something.

We must go to bed early.

Slide 9 - Diapositive

Een modal verandert meestal niet van vorm
I
should
go
to school.
You
should 
go
to school.
He/She/It
should
go 
to school.
We
should
go
to school.
They
should
go 
to school.

Slide 10 - Diapositive

Have to
Dit is de enige modal die wel verandert:

I
have to 
go
to school.
You
have to
go
to school.
He/she/it
has to
go
to school.
We
have to 
go
to school
They
have to
go
to school

Slide 11 - Diapositive

Vertaal in het Engels:
Jij moet naar de dokter gaan. (Verplicht)

Slide 12 - Question ouverte

Maak een goede zin:
Ik moet meer groenten eten.

Slide 13 - Question ouverte

Vertaal in het Engels:
Zij zouden meer moeten lezen.

Slide 14 - Question ouverte

can/could
Je gebruikt can of could vooraan een vraag als je vraagt of jij/iemand anders iets kan doen.

Can you call me back?
Could you give me some money, please?

Could is de beleefde versie van can!

Slide 15 - Diapositive

Hoe vraag je aan een vriend(in):
Kun je het raam open doen?

Slide 16 - Question ouverte

Hoe vraag je aan je vader of moeder:
Kun je me helpen?

Slide 17 - Question ouverte

Hoe vraag je aan je leraar:
Kunt u mij helpen?

Slide 18 - Question ouverte

Vraag aan iemand die je niet kent:
Kunt u mij vertellen hoe laat het is?


Slide 19 - Question ouverte

Samenvattend: 

  • Can, could, should, have to and must zijn hulpwerkwoorden. 
  • Deze werkwoorden veranderen niet van vorm, behalve have to. Bij he/she/it wordt het has to.
  • Ze staan voor het echte werkwoord. 

Slide 20 - Diapositive

Done!
What did we learn?

Slide 21 - Diapositive

Ik weet nu wat modals zijn en hoe ik daar zinnen mee kan maken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Sondage