PWW toets Bloed en Bloedsomloop KGT

PWW Bloed & Bloedsomloop
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

PWW Bloed & Bloedsomloop

Slide 1 - Diapositive

Voordat je begint:
  • Lees de vragen goed. 
  • Neem je tijd.... en heel veel succes!

Slide 2 - Diapositive

Wat is de belangrijkste taak van rode bloedcellen?
A
zuurstof vervoeren
B
afvalstoffen vervoeren
C
wondjes dichtmaken
D
etter of pus maken

Slide 3 - Quiz

Etter of pus bestaat uit?
A
dode ziekteverwekkers
B
dode witte bloedcellen
C
dode ziekteverwekkers en dode witte bloedcellen
D
bloedplaatjes

Slide 4 - Quiz

Wat is de belangrijkste taak van bloedplaatjes?
A
Insluiten van ziekteverwekkers
B
zorgen voor de stolling van bloed
C
het vervoeren van zuurstof
D
pus aanmaken

Slide 5 - Quiz

De volgende vragen gaan over dit plaatje

Slide 6 - Diapositive

De vorige afbeelding; wat is dat?
A
Dubbele bloedsomloop met zuurstofrijk bloed in rood en zuurstofarm bloed blauw
B
Enkele bloedsomloop met zuurstofrijk bloed in rood en zuurstofarm bloed blauw
C
Enkele bloedsomloop met zuurstofrijk bloed in blauw en zuurstofarm bloed rood
D
Dubbele bloedsomloop met zuurstofrijk bloed in blauw en zuurstofarm bloed rood

Slide 7 - Quiz

zuurstofrijk bloed is altijd rood?
A
nee niet bij de longen daar is het andersom
B
ja dat klopt in een enkele bloedsomloop
C
nee bij een dubbele bloedsomloop zit overal zuurstof
D
ja bij een dubbele bloedsomloop wel

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Diapositive

Waar komt het bloed het hart binnen?
A
in de kamers
B
in de boezem
C
in de aders
D
in de aorta

Slide 10 - Quiz

Wat is er bijzonder aan de longader
A
de bloeddruk is er erg hoog
B
hij loopt van het hart af
C
hij bevat zuurstofrijk bloed
D
hij heeft een hele gespierde wand

Slide 11 - Quiz

Waar liggen de kransslagaders
A
in je hoofd
B
in je hart
C
in je longen
D
in je benen

Slide 12 - Quiz

Je ziet hier 3 bloedvaten hoe heten deze?
(van links naar rechts)
A
ader, slagader, haarvaten
B
slagader, ader, kransader
C
kransader, slagader, haarvat
D
haarvat, slagader, kransader

Slide 13 - Quiz

In welk bloedvat is de bloeddruk laag?
A
in haarvaten en aders
B
alleen in aders
C
alleen in haarvaten
D
in slagaders

Slide 14 - Quiz

Wat is waar?

1. Slagaders: bloed van hart af
2. Aders: dun en weinig elastische wand
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar 2: nietwaar
D
1: nietwaar 2: waar

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Diapositive

Als je een hartinfarct krijgt wat gebeurd er dan?
A
Je kransslagader is verstopt. Stukje van je hart sterft af, door verstopping
B
Je kransslagader is verstopt en je krijgt nieuwe cellen
C
Er komen nieuwe cellen bij door verstopping
D
Je hart stopt helemaal met kloppen.

Slide 17 - Quiz

Hersenbloeding, wat gebeurt er dan?
A
Een deel van de hersenen kan afsterven
B
Er ontstaan nieuwe cellen in je hersenen
C
Je krijgt last van je hart
D
Je bloed stroomt de verkeerde kant op

Slide 18 - Quiz

Nierschors
Niermerg
Nierbekken
Urineleider
1
2
3
4

Slide 19 - Question de remorquage

Tekst
Slagaders
Haarvaten
Aders
Gespierde wand
1 cellaag dik
Dunne wand, weinig gespierd
Vervoert bloed van hart af
Heeft kleppen
Hier is gaswisseling

Slide 20 - Question de remorquage

Tekst
Slagaders
Haarvaten
Aders
Gespierde wand
1 cellaag dik
'Dunne' wand, weinig gespierd
Vervoert bloed 
van hart af
Heeft kleppen
Hier is gaswisseling

Slide 21 - Question de remorquage


Een bloedvat is
1 cel dik.
Wat is NIET waar?
A
hierdoor kan vocht met zuurstof
B
hierdoor kan vocht met koolstofdioxide
C
hierdoor kunnen voedingsstoffen
D
hierdoor kan een stukje spaghetti

Slide 22 - Quiz

Wat is waar?
1. Aders: bloed stroomt weg van de organen
2. Slagaders: liggen meestal diep in het lichaam
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar 2: nietwaar
D
1: nietwaar 2: waar

Slide 23 - Quiz

Slagaders
Aders
Naar het hart toe
Van het hart af
Dikke gespierde wand
Dunne slappe wand
Kleppen over de gehele lengte
Kleppen alleen bij het hart
Bloed stroomt snel
Bloed stroomt langzaam

Slide 24 - Question de remorquage

Wat is waar?
1. Aders: bloed stroomt weg van de organen
2. Slagaders: liggen meestal diep in het lichaam
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar 2: nietwaar
D
1: nietwaar 2: waar

Slide 25 - Quiz

Hoe krijgen de nieren
zuurstofrijk bloed?
A
Door de nierader
B
Door de poortader
C
Door de nierslagader
D
Door de nierhaarvaten

Slide 26 - Quiz

Waardoor verdwijnt het bloed
vanuit je arm?
A
Door de armader
B
Door de poortader
C
Door de armslagader
D
Door onderste holle ader

Slide 27 - Quiz

Hoeveel liter bloed heeft een mens?
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 28 - Quiz

Waarom hebben we kleppen in het hart en aders?
A
Zodat het bloed niet terug kan stromen
B
Zodat het bloed wordt aangezogen
C
Zodat de slechte stoffen tegen gehouden worden
D
Zodat het hart niet harder moet kloppen

Slide 29 - Quiz


nr. 1?
1
2
3
4
5
6
A
zuurstofarm kleine bloedsomloop
B
zuurstofrijk kleine bloedsomloop
C
zuurstofarm grote bloedsomloop
D
zuurstofrijk grote bloedsomloop

Slide 30 - Quiz


nr. 2
1
2
3
4
5
6
A
zuurstof arm kleine bloedsomloop
B
zuurstof rijk kleine bloedsomloop
C
zuurstof arm grote bloedsomloop
D
zuurstof rijk grote bloedsomloop

Slide 31 - Quiz

Hoort nummer 3 bij de grote of kleine bloedsomloop?
3
A
grote
B
kleine

Slide 32 - Quiz


nr. 5
1
2
3
4
5
6
A
grote bloedsomloop
B
kleine bloedsomloop
C
van de linkerkant van het hart, naar de longen, naar rechterkant van het hart
D
de dubbele bloedsomloop

Slide 33 - Quiz

Bij welke bloedsomloop
horen de armslagaders?
A
Bij de grote bloedsomloop
B
Bij de kleine bloedsomloop
C
Bij de kleine en de grote bloedsomloop
D
Die behoren niet tot de bloedsomloop

Slide 34 - Quiz

Mensen die te zwaar zijn, hebben een grotere kans op hart- en vaatziekten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quiz

Hoe heet nummer 1?

Slide 36 - Question ouverte

Hoe heet nummer 2?

Slide 37 - Question ouverte

Hoe heet nummer 4?

Slide 38 - Question ouverte